zondag 25 september 2016


                                                                                                                                              No. 2.  Philip Renard 2007

De Dzogchen Driehoek

Binnen het Tibetaans Boeddhisme neemt Dzogchen een plaats in die je ‘de hoogste’ kunt noemen, wat zoiets is als het Volle, het Volmaakte of Volledige (één vertaler maakt er ‘de Voltooiing’ van). Verder kun je niet – gelukkig maar, zoiets geeft rust. In Bodhgaya, waar vaak tienduizenden boeddhisten bijeenkomen, heb ik wel eens aan een jonge Tibetaanse monnik gevraagd of hij ook onderricht kreeg in Dzogchen. Hij raakte zowat in paniek; het leek wel of hij voor elk antwoord op zijn kop zou krijgen van zijn leraren. Ik kreeg de indruk dat dit onderwerp als te ver weg werd beschouwd, of zelfs als gevaarlijk, en uiteraard liet ik het er verder bij.
            Voor mij is Dzogchen, zoals het me sinds 1986 dankzij Namkhai Norbu is aangereikt (in 1994 ook in levenden lijve), een van de meest heldere verwoordingen van de werkelijkheid. In de loop van de jaren hierna kristalliseerden allerlei details in dit onderricht zich in me uit, vooral dankzij de boeken van Tulku Urgyen.[1] In zijn spreken betracht Tulku Urgyen een wat ik noem ‘stempel’-stijl. Daarmee bedoel ik dat hij eigenlijk steeds hetzelfde zegt. De stempel blijft dezelfde stempel, en hij komt steeds op identieke wijze neer, op exact dezelfde plek. Ik moet vaak denken aan het bekende verhaal over de druppel die voortdurend op een steen valt, en wel exact op dezelfde plaats. Het verhaal luidt dat de steen werkelijk doorboord raakt, hoe hard hij ook is. Dus door maar heel gewoon door te gaan met stempelen, wordt de opening geboden.

Wat is het dan wat Tulku Urgyen steeds hetzelfde zegt? (overigens benadrukken alle Dzogchen-leraren dit, maar Tulku Urgyen en een paar van zijn zoons blijven wel heel dicht bij de eenvoud hiervan).
            Deze nadruk is als volgt. Onze wezenlijke natuur, zowel in de basis ervan als in wat ‘vrucht’ wordt genoemd (waarmee wordt bedoeld dat het zicht op die basis ook daadwerkelijk geleefd wordt) bestaat uit drie aspecten of factoren, te weten de volgende:
           
            1   essentie
            2   natuur
            3   uitdrukking

Er bestaan veel drietallen in het Tibetaans Boeddhisme, maar deze drie aspecten vormen voor mij het gouden drietal. Alles zit hierin vervat. In de loop van de jaren ben ik tekeningen ervan gaan maken, waarbij het drietal een driehoek werd. En wel een gelijkzijdige driehoek (wat in de euclidische meetkunde betekent dat ook de drie hoeken gelijk zijn, alle drie 60˚). De gelijkzijdigheid voelt terecht omdat alle drie aspecten uiteindelijk even belangrijk zijn, ook al zijn ze hiërarchisch opgebouwd.
            Hier laat ik graag een aantal van deze driehoeken zien.
            Maar vooraf wil ik eerst iets meer toelichten op de drie zojuist genoemde termen. Daarbij wil ik ook de Tibetaanse termen noemen, omdat ik dat voor deze verscherpingen zeer nuttig vind. Zonder die termen kan dit alles meteen een eigen leven gaan leiden, het zoveelste New New-Age leven, en dat zou ik jammer vinden. Op mijn tekeningen zie je ook een paar van die oorspronkelijke termen, dus kan het nuttig zijn ze hier een beetje te belichten.

1.
Allereerst ‘essentie’. Dat is de vertaling van ngo-bo. De essentie is gewoon de essentie, dus je kunt niet daarna nog zeggen ‘de essentie van de essentie’.
            Nee. Het stopt. Dat is precies de functie van dit soort taal. De essentie wordt meteen benoemd als Leegte (stong-pa nyid). Leegte slaat alle weten uit je handen, alles wordt je afgepakt. Dus  H E T   S T O P T  – en dat is de zegen. Niet-weten en Leegte betekenen voor mij hetzelfde. Alle nadruk ligt hier op het einde van alle concepten, van alle mentale en emotionele bouwwerken, hoe nobel eventueel ook (in dit opzicht is zelfs ‘liefde’ een concept).

2.
Dan de term ‘natuur’. In Tibetaans rang-bzhin. Het woord rang is zoiets als ‘eigen’, ‘zelf’, en bzhin is een term die het natuurlijke, onuitsprekelijke betreft. Het is datgene wat nou juist steeds aan de aandacht ontsnapt maar wat wel het punt is, de ‘ware aard’ van iets, dat wat het maakt tot wat het inherent al is.[2] Bijvoorbeeld de bekende Engelse term suchness (‘zo-heid’) is een vertaling van het Sanskriet tathata, wat in Tibetaans heet: de bzhin nyid. En nu, met rang ervoor, wordt bzhin tot ‘eigen natuur’.
            Deze natuur wordt benoemd als Helderheid (gsal-ba). Gsal-ba wordt ook vaak vertaald als Kennendheid, oftewel ‘het Kennende Beginsel’, en in het Engels ook als Luminosity. Prachtig verwoord allemaal, vind ik. Om het Kennende Beginsel gaat het. Je kunt zeggen dat de Lege Essentie de kern van de zaak is, maar zonder het Kennende Beginsel begin je niets. In Dzogchen wordt daarom benadrukt dat Leegte altijd Kennend moet zijn, anders krijg je bij het woord ‘leeg’ toch negatieve interpretaties. In mijn ogen is Boeddhisme pas geworden tot een echte Directe Bevrijdingsweg toen rond de vierde eeuw in China de balans was gevonden, door te erkennen dat alles en iedereen niet alleen leeg is (wat de nadruk tot dat moment was), maar ook een ware natuur heeft die kennend is. Het werd Boeddha-natuur genoemd: die betreft de niet te scheiden combinatie van niet-wetend (leeg) en kennend (licht-schenkend).
           
Deze twee aanduidingen, lege essentie en kennende natuur, laten het geheel zien van alles wat je maar Absoluut kunt noemen. De essentie is dat natuurlijk sowieso, maar samen blijken ze echt alomvattend en onomstotelijk te zijn. Ik beschouw dit duo, Leegte en Kennen, als de beste verduidelijking van het versleten (en door westerse filosofie misvormde) woord ‘het Absolute’. Door het non-dualistische Absolute te beschrijven in een sfeer van een tweetal vind ik groots. Meteen kun je allerlei ervan toepassen op zaken in het nogal dualistische leven – een ontsnapping à la de zogenaamde advaita shuffle is hier niet mogelijk. Aan rechts word je al op de kern gewezen, en aan links ook, geweldig! En al die tijd volslagen absoluut en stil, volstrekt concept-wegblazend en Helder.

In Dzogchen wordt het samengaan van dit koppel steeds beschreven als onscheidbaar, ononderbroken en onbelemmerd, zonder enige obstructie. Dit samengaan wordt vaak afgebeeld als een letterlijk seksueel samenzijn, zie bijvoorbeeld het artikel ‘Yab en Yum zijn nooit gescheiden. Het samenzijn wordt onbelemmerd (gags-med) genoemd, en ditzelfde wordt ook steeds gezegd omtrent het derde aspect, de ‘uitdrukking’. Met andere woorden, de uitdrukking is niet een gevolg, maar een onmiddellijkheid of gelijktijdigheid. Ik denk dat dit juist komt doordat er een letterlijk samenvloeien is van twee elkaar uitsluitende polen, het afpakkende en het schenkende (en het ontkennende en het bevestigende, het vrouwelijke en het mannelijke enzovoort). Daardoor is er sprake van een volslagen onbelemmerde en constant-het-geval-zijnde expressie, bijna alsof er constant iets explodeert of ejaculeert, misschien wel vanwege de schijnbare onmogelijkheid dat de twee elkaar uitsluitende polen zich verenigen. Dus doordat er hierbij geen obstructie is, speelt manifestatie zich onmiddellijk af, gelijktijdig – er is geen tijdverschil opmerkbaar. In deze benadering is er nooit een Zondeval geweest.
 
                                            Vajrasattva


Als je naar de vele yab-yum afbeeldingen kijkt, zie je dat het al helemaal genoeg is. Geen toekomst. Sowieso geen tijd. Je voelt uitsluitend het grootse dat de twee aspecten van het Absolute blijken samen te vloeien.
            Tót opeens tot je doordringt dat de figuren op die afbeeldingen iets tonen dat inclusief de gelijktijdige uitdrukking van het Absolute is. De figuren (‘godheden’) duiden namelijk meestal op het samensmelten van de essentie en de uitdrukking ervan[3] (wat wil zeggen: ‘essentie’ is vaak een verkorte aanduiding van ‘essentie-en-zijn-natuur’). Eigenlijk wordt steeds het hele drietal afgebeeld.

3.
Het derde aspect noem ik ‘uitdrukking’, en ook wel ‘energetische uitdrukking’. Dit is vertaling van thugs-rje. Dit Tibetaanse woord kan ook vertaald worden als ‘capaciteit’, ‘potentie’ en ‘energie’, en ook de Engelse term ‘responsiveness’ wordt wel gebruikt. Oorspronkelijk betekende het woord ‘compassie’, en aldus wordt het nog steeds in andere Tibetaanse scholen geïnterpreteerd.
            Er wordt voor het begrip ‘uitdrukking’ ook vaak gebruik gemaakt van de term rtsal. Dat is verwant aan wat in het Sanskriet shakti genoemd wordt, de levenskracht die constant gekoppeld is aan dat wat de kennende oorsprong van iets is (rtsal lijkt vooral gebruikt te worden zodra de hele zaak wordt verwoord als een tweetal in plaats van een drietal, bijvoorbeeld ‘de uitdrukking (rtsal) van Leeg Bewustzijn (rig-pa)’.[4])
           
Eerlijk gezegd is het derde aspect de voornaamste reden van mijn aandacht voor het drietal, en daardoor ook de voornaamste aanleiding om steeds opnieuw de driehoek te tekenen. Dat begon in 2007, toen ik in een zomer-retraite een tamelijk grote tekening van de driehoek maakte die ik kon gebruiken bij het onderricht.

                                                                       No. 1. Philip Renard 2007

 Op de tekeningen van de driehoek kun je een aantal andere woorden voor het derde aspect aantreffen, waarbij het wel om de uitdrukking (thugs-rje) draait, maar dan benoemd naar aanleiding van het kenmerk ervan: in dit geval is dat het reeds genoemde ‘niet-belemmerdzijn’ (gags-med). Zo kwam ik in de eerste hier getoonde tekening (no. 1) tot de uitdrukking ‘onmiddellijke uitdrukking in vrijheid’, om te benadrukken dat in de onmiddellijkheid ervan nog geen onvrijheid besloten ligt. En op tekening 2 uit hetzelfde jaar, geheel bovenin dit artikel, probeer ik een drietal toespitsingen van thugs-rje te benoemen die in veel Dzogchen-teksten opduiken. Vooral de term rgyan heeft mij altijd aangesproken. Hij betekent ‘ornament’, wat wil zeggen een verrijking van dat wat constant al werkelijk is. Het is datzelfde wat ik eerder verwoord heb in het artikel ‘Eigenheid. Iets is al wat het is, en toch, door een paar kleine toevoegingen, worden de zaken opeens heel anders. Hoe bijzonder! Hoe ongelooflijk zegenend is dit! Alleen maar door een toevoeging, een verfijning of een versiering!

                                                                                     No. 3. Philip Renard 2014

In tekening 3 heb ik getracht de zaak tot enkele kale woorden terug te brengen. Ik heb op een gegeven moment de punt van de driehoek naar onderen gebracht; later zal ik daar iets meer over schrijven. Het oerduo blijft uiteraard altijd hetzelfde, daar zal nooit iets anders staan, maar dat derde aspect, dat heet nu plotseling Levenskracht. En ook ‘Beleving’. Deze term heb ik onlangs in een ander artikel toegelicht; hij is in mijn ogen zeer geschikt als vertaling van het genoemde woord  thugs-rje.
 
                                                                                                                                            No. 4. Philip Renard 2015

Dan driehoek 4, van vorig jaar. Daar schrijf ik allerlei dingen bij vanuit een poging om al tekenend de zaak te verscherpen. Met As It Is, Vol. II, van Tulku Urgyen erbij, en allerlei vragen die ik mezelf stel. De Engelse uitdrukking ‘suffused with knowing’ (o.a. p. 139-140 van genoemde boek) heb ik gaandeweg vertaald naar ‘doordrenkt van besef’. Met andere woorden, het derde aspect is niet alleen Beleving, maar in sommige gevallen opeens ook Besef.
            Ik vind zoiets prachtig. Tulku Urgyen zegt hierover: “Als de uitdrukking (rtsal) van Bewustzijn (rig-pa, dwz. het Lege Bewustzijn) zichzelf herkent, daagt het als Besef (shes-rab).”[5] Let wel: als er herkenning is. Als er geen herkenning is, blijft rtsal oftewel thugs-rje gewoon louter Beleving, louter ‘dat wat nou eenmaal expressie is’, gewaar of niet, bewust of niet. En onder de driehoek heb ik een baby-driehoek getekend die een soort afspiegeling is. Die komt hierna pas. Die is wel wat je noemt ‘het gevolg’.

                                                                                                                                          No. 5. Philip Renard 2015

Op tekening 5 laat ik een heleboel termen zien, die weliswaar door de hoeveelheid verwarrend kunnen werken, óf juist, zodra ze vanuit de juiste blik worden gezien, tot verheldering kunnen leiden. Wat mij betreft heeft dit soort aandacht altijd tot verheldering geleid; voor mij is het een leren wat eindelijk echt plezierig leren is! Dit leren betreft geen ‘weten’, dat is voor mij zo ongelooflijk zegenend. Nee, niet-weten is hier de baas, slechts de drang om helderheid te mogen meemaken, waarbij de taal een genoeglijke toevoeging is. ‘Onbelemmerde uitdrukking’ is het. Op deze vijfde tekening toon ik doelbewust een heel scala aan termen die in Dzogchen gebruikt worden om dit derde aspect zo volledig mogelijk tot zijn recht te laten komen.

                                                                                                                                          No. 6. Philip Renard 2016
          
En dan kom ik op de recent gemaakte tekening 6, waarop de punt, de punt van het derde aspect die steeds naar beneden wees, opeens weer naar boven staat. Weliswaar om het uit te proberen, maar toch qua effect meteen voelbaar. Op de tekening staat verder nog wat tekst, dus dat behoeft hier niet opnieuw een toelichting. Toen ik er een paar jaar geleden toe overging om de punt naar beneden te laten wijzen, was dat om een verband te leggen met de afbeelding van ‘de Pil’ (zie het boekje ‘Ik’ is een deur, p. 64), de cirkel van Beleving, met daarin de tweezijdigheid van het ‘ik ben’-beginsel. Dit verband kan toegelicht worden door de opmerking van Tulku Urgyen die ik hierboven aanhaalde: “Als de uitdrukking van Bewustzijn zichzelf herkent, daagt het als Besef.” De Pil is een afbeelding van de allereerste dualiteit, van een tweeslachtigheid die al in Beleving vervat zit. De bovenste helft van de Pil is de plaats om aan te geven ‘dat de uitdrukking zichzelf herkent’, met andere woorden de plaats om Besef mee aan te duiden. En de onderste helft van de Pil duidt dat aan waar nog geen herkenning is, nog geen Besef (ik zal over deze combinatie van de driehoek en de Pil een keer een artikel maken: ‘De Cirkel en de Driehoek’).
            Het derde aspect, de uitdrukking oftewel Beleving, is dus dat waar de herkenning moet gebeuren. Zoals Tulku Urgyen steeds benadrukt: “De enige mogelijkheid om te herkennen ligt in de uitdrukking.”[6] In rig-pa zelf, lege essentie & kennende natuur tezamen, is nooit enige verwarring, dus dat behoeft geen herkenning of bevrijding. De uitdrukking behoeft bevrijding.

[1]  Hierbij wil ik meteen ook mijn dank betuigen aan een aantal Tibetaans-Engelse vertalers, waaronder in de eerste plaats John M. Reynolds genoemd moet worden als degene die me de meeste verhelderende detailleringen heeft aangereikt. Zijn Glossary van Dzogchen-termen in The Golden Letters (Ithaca, NY: Snow Lion, 1996; p. 307-335) is voor mij nog steeds de meest directe gids.
[2]  Het wonderlijke doet zich voor dat ngo-bo en rang-bzhin allebei termen zijn die een vertaling zijn van het Sanskriet-woord svabhava. Dit woord was in Nagarjuna’s behandeling van leegte een kernbegrip, dat hij beschreef als niet-werkelijk. Maar hij bedoelde met het woord svabhava steeds ‘de specifieke eigen natuur, met een onafhankelijk bestaan’, zonder de andere soort ‘uiteindelijke eigen natuur’ (het latere begrip ‘Boeddha-natuur’) aandacht te geven. Dit doet denken aan wat ik in een recent artikel heb beschreven, over het verschil tussen eigenheid in de universele zin van het woord en de specifieke (of persoonlijke). Als dit verschil niet wordt opgemerkt of gewaardeerd, kun je steeds misverstanden tegenkomen.
[3]  In het algemeen duiden de yab-yum afbeeldingen op een samengaan van wat in Sanskriet heet Prajna en Upaya (dit zijn latere equivalenten van Shunyata en Karuna, Leegte en Compassie). Prajna duidt op het Kennende Beginsel, dat altijd als vrouwelijk wordt beschouwd, en Upaya betekent het ‘vaardig toepassen’ in de wereld, met andere woorden ‘de uitdrukking’. Dit wordt in deze context als het mannelijke beschouwd.   
[4]  Het woord ‘Bewustzijn’ blijf ik graag hanteren voor rig-pa, ondanks het feit dat rig-pa door een paar andere vertalers nadrukkelijk met ‘Gewaarzijn’ wordt aangeduid. Ik blijf hiermee trouw aan een lange Nederlandse vertaaltraditie van non-dualistische tekst waarin de term Bewustzijn gehanteerd wordt voor het Uiteindelijke Kennende Beginsel. Hiermee wil ik aangeven dat we het niet opeens over iets anders hebben. We hebben het over het altijd-aanwezige, Verschilloze, Kennende Beginsel (overigens vind ik ook het woord Gewaarzijn hier uitstekend passen; je mag bij vertalen uiteraard dergelijke keuzes maken). Rig-pa is altijd aanwezig. De opvatting dat ma-rig-pa vertaald kan worden met de afwezigheid van rig-pa beschouw ik als een vergissing. Het betekent louter het niet-herkennen van rig-pa. Zie over het verschillend interpreteren van Bewustzijn ook mijn artikel over Beleving; daarin ging het o.a. over de gesprekken tussen Wolter Keers en Nisargadatta.
[5]  Tulku Urgyen, As It Is, Vol. I, Boudhanath: Rangjung Yeshe, 1999; p. 146 en 202.
[6]   As It Is, Vol. I; p. 201-202.

zondag 18 september 2016



Eigenheid

Over het werkelijkheidsgehalte van het specifieke
dat je ook bent

Uitdrukking begint steeds opnieuw.
Hij blijft kersvers, want
hij begint nu pas.
Hij begint vanuit je eigenheid.
Die is nog nét niet persoonlijk, hoewel
er meteen al kleur is. Er is al ‘verschil’.
            En toch is Echtheid niet geweken.

Het is in de westerse versie van de Advaita Vedanta, het milieu van satsang en non-dualiteit, langzamerhand een bekend gegeven geworden dat uitsluitend het tijdloze en onveranderlijke werkelijk is. Niets van wat verandert kan helemaal werkelijk zijn – zodra iets gewijzigd is, is immers het voorafgaande kennelijk niet meer het geval, dus niet helemaal echt meer te noemen. Iets dat nu niet meer echt is, blijkt dan zojuist eigenlijk ook niet helemaal echt te zijn geweest. ‘Echt’ wil juist zeggen echt, rotsvast, nooit onecht.
            Dikwijls wordt in de Advaita alles wat niet helemaal echt is, meteen ‘illusie’ genoemd. Met als consequentie dat alles wat we zien en meemaken meteen dit stempel van illusie krijgt. Zoals bijvoorbeeld Wolter Keers het al in de zeventiger jaren uitdrukte: “... dat er om te beginnen niemand bestaat als onafhankelijk individu: alle activiteit van de persoonlijkheid is maya, begoocheling.” Ja, maya: dat is ook in het Westen een cliché dat al behoorlijk oud is, en dat meestal een lading heeft gekregen van ‘waardeloos’, ‘niet de moeite waard om het erover te hebben’.

Je kunt bij jezelf checken wat er eigenlijk werkelijk is aan je. Zodra je de vraag ‘wie ben ik?’ helemaal laat binnenvallen, is er niet een bepaald iets of iemand te vinden. Er is geen omkaderd iets, er is geen vorm of kleur te zien, geen enkele nuance of ‘kern’, alleen maar een volledig wegvallen van alle kenmerken en beperkingen. Maar je ervaart wel een volkomen echtheid, een niet te wijzigen onomstotelijkheid.
            Je kunt herkennen dat dít is wat je bent; dit is je wezenlijke natuur, die geheel voorafgaat aan enige persoonlijke invulling of kleur.
            Ik noem deze herkenning ook wel Besef. Een zien van wat weliswaar niet-iets is, en niet-iemand, maar wat wel helemaal eigen is. Zelfs het meest eigene dat je maar kunt opmerken.

Toch is hiermee nog niet alles gezegd. Dat realiseerde ik me ook toen ik aan Het Boek van Besef werkte en in het eerste hoofdstuk meteen begon met dit thema van eigenheid. Ik zag dat deze manier van praten, waarin het niet gaat om een persoonlijke eigenheid, uiteraard niet het geheel betreft, ja zelfs alleen maar het wezenlijke kernpunt beschrijft, vanwege de noodzaak van eerst alle nadruk op de kern van de zaak. Ik zag al snel dat het hele boek in feite een soort Deel Een is van een tweetal of drietal boeken waarin geprobeerd wordt wél het geheel te belichten.
            Want het is weliswaar kloppend om te zeggen dat dit niet-iets en niet-iemand het meest eigene is dat er is, maar tegelijkertijd is het terecht om de andere soort eigenheid, noem het maar de ‘meer gebruikelijke’, ‘persoonlijke’ eigenheid, meteen erna ook te waarderen. Ik beschouw deze persoonlijke eigenheid namelijk als een verrijking van de Werkelijkheid. Het is het waarderen van alle oorspronkelijke uitdrukking van onszelf, of die zich nu afspeelt in kunst, muziek, communicatie of iets anders. Het is ook verrijking te noemen dat er zulke totaal verschillende manieren zijn om de Werkelijkheid door te geven, zoals gedemonstreerd in het verschil tussen bijvoorbeeld Nisargadatta Maharaj en Ramana Maharshi.
            Maar persoonlijke eigenheid lijkt in veel Advaita-kringen wel taboe. ‘Er IS niet zoiets.’ ‘Er is helemaal geen persoon, dus hoe zou je van een persoonlijke eigenheid kunnen spreken!’ Toch denk ik dat het spreken hierover heel zinnig is, juist vanuit de blik van constant-kennend Bewustzijn. Ik heb namelijk het gevoel dat er nu al behoorlijk veel mensen zijn die hun ware natuur moeiteloos kunnen herkennen, en dat velen hiervan eigenlijk rijp zijn om het accent meer te gaan leggen op het uitwisselen van de verschillende interpretaties van de herkenning, inclusief de verschillende vormen van integratie ervan.
            Waar het bij de herkenning ging om het denken te doorzien en los te laten, gaat het er bij de interpretatie van de herkenning om je denken opnieuw te leren gebruiken, maar dan vanuit Niet-denken, vanuit constant-kennend Bewustzijn (de bekende uitspraak van Kant, “Heb de moed om je van je eigen verstand te bedienen!” zou dan op een heel nieuwe manier weer aan de orde zijn).
            Ik zou eraan willen bijdragen dat er een taalgebruik ontstaat waaruit duidelijk blijkt dat inderdaad ‘niet-iets & niet-iemand’ het enige is dat werkelijk is in de uiteindelijke zin van het woord, maar dat er desondanks gesproken kan worden en mag worden over de verschillen, die de directe uitdrukking zijn van werkelijkheid. Als directe uitdrukking worden verschillen in feite nog steeds doorstraald door het Echte.        
           
Het kan dienend zijn om oog te krijgen voor de onlosmakelijkheid van onze wezenlijke natuur en onze uitdrukking ervan.
            Wie we werkelijk zijn kun je ‘essentie’ noemen, iets dat niet geboren is en niet gewijzigd. Maar op zich bestaat er natuurlijk niet zoiets als essentie. Essentie is altijd de essentie van iets. Het is typisch een term die een verhouding aangeeft. En dat waartoe het in verhouding staat is ‘uitdrukking’. Als er geen uitdrukking is, is er ook niet zoiets als essentie. De essentie kun je alleen maar opmerken vanuit de uitdrukking –  alleen in de uitdrukking is realisatie mogelijk.
            Nu is het mooie van uitdrukking dat hij altijd specifiek is. Dat wil zeggen dat er meteen verschil is. Uitdrukking is nooit algemeen, of universeel. Een niet-specifieke uitdrukking bestaat niet. Op het moment dat essentie tot uitdrukking komt, is er nog helemaal geen kleefkracht of fixatie, geen bezitsdrang, geen machtsstreven. Er is nog niets te verdedigen, en toch is het wel meteen specifiek.
           
Over dit meest directe specifieke heb ik het hier. Het heeft al meteen kleur. En het is nog steeds helemaal ‘eigen’, en nu in een tweede zin van het woord. De overgang naar deze tweede soort is naadloos.
            Op het beginpunt van je uitdrukking kun je zien dat jouw uiting meteen verschilt van die van de man of vrouw naast je. En ook kun je zien hoe zuiver en eigen je je hier nog uitdrukt.

Wel blijft uiteraard het allerbelangrijkste punt: ‘zie eerst dat jij Bewustzijn zelf bent, wat volstrekt niet-persoonlijk is, en niet-iets’, maar daarna, na het daadwerkelijk beseffen hiervan, kun je meteen zien dat de zogenaamde ‘jij’ nou eenmaal ook een kleur heeft, een sfeer – met allerlei talenten en bijzonderheden, en ook dat dit alles niet meteen onwerkelijk is, of ‘illusie’. Het werkelijk-zijn van jezelf, dat je diepgaand beseft hebt, blijft een werkelijk-zijn ook in je spontaniteit, in je directe uitdrukking of creatie. Deze directe uiting is nog steeds helemaal ‘eigen’.
            Deze soort eigenheid zit nou eenmaal in je creativiteit en originaliteit. Je bent nog helemaal oorspronkelijk, omdat je uit leegte tapt, dat wil zeggen uit de volslagen oningevulde Echtheid. Er is een onschuld die nog mogelijk blijkt in verschil, zoals te voelen bij de verschillen tussen klederdrachten. Ja, het is waar: in een oogwenk kan de onschuld weg zijn, en is het ‘ik ben beter dan jij’. Maar vóór dat moment is het wat mij betreft alleen maar terecht om ook nadruk te leren leggen op het eigene in de tweede, individuele zin van het woord, op een geheel nieuwe manier, waarin ego herkend wordt en doorzien.

Misschien kan door dit schrijfsel een beetje worden aangevoeld wat ik bedoel als ik wel eens de uitdrukking ‘Heilige Volgorde’ gebruik. Hiermee probeer ik de terechtheid aan te geven om de aandacht eerst te laten gaan naar Dat wat nog helemaal zonder entiteit is, zonder objectwaarde, zonder concept. De term ‘heilig’ gebruik ik vanuit een poging om naar iets te wijzen waar nog geen belang is. Geen methode, geen auteur.
            Maar een ‘volgorde’ veronderstelt dat er na dat eerste-en-belangrijkste dan toch nog een tweede of derde volgt, anders kun je niet van volgorde spreken. En over zo’n tweede heb ik het hier, in het huidige schrijven. ‘Schep gerust een tweede’, zeg ik eigenlijk (met een lichte knipoog naar een titel van een heel aardig boekje, die luidt ‘Schep geen tweede’, van een man die al in de dertiger jaren dankzij Krishnamurti tot helderheid was gekomen). Schep gerust een tweede – maar zie EERST wie je werkelijk bent. Zie eerst de essentie, waar nog geen ‘tweede’ is, nog geen enkele vorm van weten.

Dus hoewel het waar is dat je er goed aan doet om je specifiekheid en uniekheid naar buiten te laten komen, blijft het van kracht dat éérst de Afpakker langs moet komen. Eerst moet alles opgegeten worden, of zoals Jezus het volgens Johannes uitdrukte: “Als de graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft hij alleen – maar als hij sterft, brengt hij veel vrucht voort.”
            Eerst moet er gebogen worden, voor Dat wat altijd het geval is en waar geen succes mee te behalen valt. Maar als Dat helemaal herkend is, in oprechtheid en nederigheid, dan doe je er goed aan om op te staan, in de herkenning dat je ook een specifieke uitdrukking bent van het Echte.

Uitdrukking begint steeds opnieuw.
Hij blijft kersvers, want
hij begint nu pas.
Hij begint vanuit je eigenheid.
Die is nog nét niet persoonlijk, hoewel
er meteen al kleur is. Er is al ‘verschil’.
            En toch is Echtheid niet geweken.

woensdag 14 september 2016




De zegen

De vorm is niet de zegen,
maar kan de zegen wel doen opmerken.
De vorm kan prettig zijn,
of zelfs groots.

Ja. Plots is het groots.
Zoals Nescio dat doet, zo’n plotsheid
beschrijven, in zijn Natuurdagboek.[1]
Het gewoon opmerken van een
kerktoren in de verte (of nu,
het horen van een ver vliegtuigje)
kan je tot een uitdrukking brengen als
‘God slaat toe’, of
‘Licht begint nu pas.’

Het is een stamelen,
maar wel een stamelen
waarin je elke vezel voelt
als op de juiste plaats.
Anders wordt stamelen
een soort aandacht trekken.

De zegen wordt opgemerkt.
Dat is eigenlijk alles,
dat is wat je wilt melden.
‘Het wordt opgemerkt.’


[1] Nescio, Verzameld werk, Deel 2 Natuurdagboek 1946-1955. Amsterdam: Nijgh & Van Ditmar en G.A. van Oorschot, 1996. Nu ook als los boek verkrijgbaar. Veel saaiheid, met vermeldingen van het kopen van buskaartjes en de prijs van een tompouce, maar dan steeds weer plotsklaps onderbroken door pure schoonheid. Voor mij een groot voorbeeld. Zo beschreef niemand ooit het landschap, wat mij betreft. Een kort stukje (p. 323):
   “1953, 12 October, Maandagochtend. Weer een tooverdag. Met de bus van 9.43 naar Loenen. Zonnig en toch een waas. Herfst, de veredelde zomer. Geheel onttrokken in een eigen wereld. Bij elke bocht of bochtje dacht ik: Wat zal er nu komen? (al die bochten had ik zeker 200 maal gefietst of met de bus gereden, misschien 400 maal, maar het waren geheel nieuwe bochten en alle wilgen en ook alle andere boomen waren nieuw).”

dinsdag 13 september 2016






Beleving is een halfbloed

Beleving is een halfbloed.
Hij is geboren uit het wonderbaarlijke samensmelten van
            Mij, het Verschilloze (dat wil zeggen Zien zelf),
                en
            een ‘pakket’ van verschillen, die vanuit een blinde
karmische kracht of drang manifest willen worden.
            [Deze blinde kracht kun je natuurlijk ook wel ‘verschilloos’ noemen, maar dat is dan een vaag soort verschilloos, als een soep.]

Vanuit dit huidig gemanifesteerde noem je Beleving
            ‘mijn portie’.
Vanuit het Verschilloze herken je Beleving als
            ‘de activiteiten die een eerbetoon aan Mij zijn’.[1]
De huidige portie is een eerbetoon aan Mij.

De ‘mijn’ van de portie en de ‘Mij’ van het Verschilloze
zijn niet verschillend.
Er is maar één Bewustzijn,
            niet een beperkt bewustzijn
naast een onbeperkt, universeel, ‘hoger’ Bewustzijn.
Bewustzijn is het echte Verschilloze.

[1]  Deze manier van spreken is van Shri Atmananda, in het oogverblindend mooie hoofdstuk van Atma Nirvriti,  ‘Het eerbetoon van zintuigen, denken en voelen aan Mij’ (Atmananda Upanishad. Felix Uitgeverij, Cothen, 2009; p. 84. Het boek is uit de handel genomen; vragen hieromtrent kunnen gesteld worden aan Uitgeverij Juwelenschip).



Een toelichting op de technische term ‘Beleving’

De term ‘Beleving’ is ooit tijdens vertaalwerk van tekst van Nisargadatta bij me opgekomen als beste term voor datgene wat hij aanduidde met termen als chetana en chaitanya – termen die in het Engels vertaald werden als ‘consciousness’, wat in het Nederlands altijd ‘bewustzijn’ werd. Omdat Nisargadatta er iets dynamisch mee bedoelde, meer zoiets als ‘vibrerende sensatie’, ‘voelbare directheid’, ‘voelvermogen’ (het Engelse ‘sentience’), had ik al een flinke tijd de indruk dat er aan de vertaling van het woord iets niet klopte. De zaak was er ingewikkelder op gemaakt doordat Wolter Keers in zijn Nederlandse vertaling van I Am That een nog grotere sprong de verkeerde kant op had gemaakt: hij vertaalde daar de term met ‘mentaal bewustzijn’. In de Inleiding van Ik ben, het eerste deel van de vertaling, lichtte hij dit toe door over het woord consciousness te zeggen: “Maurice Frydman (...) gebruikte het om het tegenovergestelde [van het Absolute] aan te duiden: denken en voelen” (p. 8). Tja, zo ver kan zoiets gaan. Wat Nisargadatta (en Frydman) met de term chetana bedoelde was nou juist niet mentaal bewustzijn! Hij bedoelde hiermee het ‘ik ben’-beginsel, dat nog voorafgaat aan enige mentale invulling.
            Wolter maakte met zijn interpretatie eigenlijk een tragische sprong – tragisch althans voor de helderheid van de lezers van de Nederlandse vertaling van I Am That. Het boek, nu nog verkrijgbaar als Ik Ben/Zijn, bevat daardoor een basisvergissing die nog steeds, in herdrukken, door het hele boek loopt. [Jammer genoeg is vrijwel niemand in dit onderscheid geïnteresseerd; mijn opmerkingen lang geleden hierover aan de hierbij betrokken personen werden in zijn geheel genegeerd. Melden dat lezers bij een vertaling de verkeerde kant op worden gestuurd is voor veel mensen een soort mierenneukerij.]
            Wolter was leerling geweest van Atmananda (Krishna Menon), en diens tekst had hij heel goed vertaald. Toen Wolter later bij Nisargadatta kwam, raakte hij volkomen de kluts kwijt over diens gebruik van de term ‘consciousness’. Hij ging ervan uit dat een term is wat hij is. En grappig genoeg deed Nisargadatta precies hetzelfde. Met andere woorden, toen ze met elkaar spraken gingen ze er allebei van uit dat ‘bewustzijn nou eenmaal bewustzijn is’, zonder enig oog te hebben voor de mogelijkheid dat het hier slechts een term betrof, die door iedereen op eigen manier kan worden geïnterpreteerd (in het jargon van de taalwetenschapper Korzybski: zij zagen consciousness aan voor ‘het gebied’, terwijl het alleen maar ‘de landkaart’ is). Het is aan te raden om eens het verslag te lezen van de uitwisseling tussen Nisargadatta en Wolter, op 18 november 1976; dit is gepubliceerd in het december-nummer 2001 van het blad InZicht. De spraakverwarring is hier werkelijk compleet, ook bij de twee aanwezige vertalers uit het Marathi.
            Het misverstand kan samengevat worden als volgt: Atmananda had de term consciousness gebruikt om het Absolute mee aan te duiden (hij sprak zelf Engels), en Wolter had dit spraakgebruik uiteraard overgenomen, als toegewijd leerling. Nisargadatta en zijn Indiase vertalers die de term consciousness hanteerden, bedoelden met deze term een ‘levend zijn’, een vitaal en dynamisch ‘ik ben er’ – en benadrukten dat dit nog steeds waarneembaar is. Waarop Wolter natuurlijk bleef roepen: ‘Nee, dat is uitgesloten! Bewustzijn is nou juist dat wat niet waargenomen kan worden!’ En toen het eindelijk tot hem doordrong dat consciousness voor Nisargadatta iets geheel anders was, kon hij dit alleen maar zodanig interpreteren dat het ‘dus’ slechts een mentaal bewustzijn betreft, met andere woorden ‘de geest’.
            In de latere Nederlandse vertalingen, door Belle Bruins, is het woord ‘bewustzijn’ zonder meer gehanteerd, dat wil zeggen zonder poging om het lastige parket een beetje toe te lichten. Dit alles had er al een tijd toe geleid dat ik verlangde naar een andere term voor deze bijzondere aangelegenheid, deze ‘dynamische kennendheid’.

Beleving is deze term dus voor mij geworden. In dit woord voel ik het ‘niet-bewuste’ vitale Levensbeginsel samengaan met het bewust meemaken van dit vitale. Precies wat Nisargadatta met zijn ‘ik ben’ bedoelde.
            Vandaar mijn manier van spreken ‘Beleving is een halfbloed’.
          Graag heb ik Atmananda hierin willen betrekken, door meteen in de derde regel zijn specifieke gebruik van het waarachtige ‘Mij’ binnen te brengen.
            In dankbaarheid. Ik heb hem nooit gekend, maar ik probeer hiermee mijn dankbaarheid aan te geven – ook aan Alexander natuurlijk, die me twee jaar lang onderricht gaf in deze Atmananda-benadering (hij was, als ex-leerling van Atmananda’s leerling Wolter, feitelijk ‘doorregen’ van de Atmananda-taal).
            O! Shri Nisargadatta Maharaj voelt weliswaar als mijn ‘Wortel-Goeroe’, maar Shri Atmananda geldt in mijn ziel als ‘bevrijder’. Hij toonde mij op een gegeven moment volledig, onomstotelijk, dat Ik altijd al vrij ben, hoezeer Philip ook onvrije aspecten kan blijven tonen. Atmananda’s taal is hierdoor voor een flink deel ook mijn taal geworden.

In het boek ‘Ik’ is een deur heb ik de term Beleving toegelicht. Ik plak hier een paar citaten eruit (p. 57 en 75): 
            ‘Beleving’ gebruik ik als aanduiding voor het huidige beleven op zich, los van het subjectieve, kleurende aspect dat ‘beleving’ als woord kan hebben.[1] Ik schrijf het woord graag met een hoofdletter, om duidelijk te doen uitkomen dat Beleving voorafgaat aan denken en voelen (en dus aan de persoonlijkheid), en dat het niet om iets gaat dat een veelvoud kent. Er bestaan talloze belevenissen, maar Beleving is iets op zich. Weliswaar kun je spreken van ‘de beleving van allerlei gebeurtenissen, of gevoelens’, maar ook daarin is beleving datgene wat op zichzelf staat, zonder diversiteit. Hoewel de betekenis van het woord ‘beleving’ veel lijkt op die van ‘ervaring’, ligt het verschil onder andere in de veelvoud-mogelijkheid van ervaringen. Een ervaring is iets specifieks, waarbij de ene ervaring anders is dan de volgende. En, in de woorden van Nisargadatta: “Een gebeuren wordt een ‘ervaring’ (experience) als je er emotioneel betrokken bij raakt.” Hij beschreef de verhouding tussen de verschillende niveaus als volgt: “Er bestaat niet zoiets als het ervaren (experience) van het Absolute, omdat dat voorbij alle ervaring ligt. Aan de andere kant is het Zelf het ervarende (experiencing) element [het Belevings-element] in elke ervaring, dat daarmee in zekere zin echtheid schenkt aan de talloze ervaringen.” Met andere woorden: Onafgebroken is er het Absolute. Hoewel het niet beleefbaar is, schenkt het constant werkelijkheid aan alles wat beleefd wordt. Dit schenkende wordt als het ware ‘doorgegeven’ door het Zelf, dat als Beleving op zich, als weerspiegeling van de Absolute Werkelijkheid, tijdelijke echtheid schenkt aan belevenissen.
            Het mooie van de term ‘Beleving’ is bovendien dat het dubbele waar het hier om gaat, al in de term vervat zit (het kan duiden op een ‘sensatie’, iets dat als een subtiel object meegemaakt wordt – alsook op het meemaken van die sensatie). De term ‘bewustzijn’ heeft dat niet. Die moet eigenlijk steeds toegelicht worden, omdat er zoveel verschillende opvattingen over bestaan.

Beleving is er dankzij het Licht, Absoluut Bewustzijn. Het is de weerspiegeling ervan (ook al is het inderdaad wel degelijk van belang om op te merken dat zo’n weerspiegeling er pas kan zijn als een fysiek lichaam zo’n ‘spiegel’ mogelijk maakt). Het is Licht zelf, maar dan in de beleefbare zin van het woord. Als je in de Beleving kijkt wat Beleving mogelijk maakt, zul je merken dat dat Licht is, de schenkende, kennende bron van alles. Niet ‘een’ licht, een waarneembare bron van waaruit een straling kan worden opgemerkt, maar onbegrijpelijk, ontraceerbaar Licht. Het is Dat wat al het andere mogelijk maakt, wat werkelijkheid schenkt aan de huidige Beleving.
Weliswaar is Beleving net zo min werkelijk in de uiteindelijke zin als denken en voelen, maar door op dit tussenniveau te vertoeven en tot rust te komen, los van de kleefkracht van het denken en voelen, kun je gaandeweg herkennen wat in Beleving altijd al het werkelijke is: het kennende element, het shuddha sattva element. Zo kun je ook herkennen dat dit het bevrijdende element is, omdat het kennende nergens aan vast zit. Zoals de hedendaagse Dzogchen-leraar Tsoknyi Rinpoche zegt: “De kennende kwaliteit zelf blijft onafgeleid.” Met andere woorden, aandacht kan afgeleid worden, maar het kennende dat aandacht mogelijk maakt, niet.

[1]  Het wonderlijke doet zich voor dat ‘beleving’ juist in de genoemde kleurende zin van het woord recent een modeterm is geworden. Via bladen als Libelle, Happinez, Linda en via media als Facebook blijkt ‘beleving’ graag gehanteerd te worden bij het beschrijven van het smullen in dat ene zojuist ontdekte restaurantje in Rimini of van het liggen op je privé-strandje op de Seychellen. Wat als term gebruikt kan worden voor dat wat honderd procent ongekleurd is, namelijk het loutere gegeven dat je er bent, kan kennelijk ook gebruikt worden voor zoiets als ‘ja, zo beleef ik het nou eenmaal’, met andere woorden, ‘zo kleur ik het nou eenmaal’. Maar het zij zo. Vijftien jaar geleden, toen ik de term Beleving ging hanteren, was deze mode nog niet begonnen, of nog niet tot me doorgedrongen. En zodra er toch een misverstand omtrent het woord oprijst, zeg ik meteen: ‘louter Beleving’.