De beide Verlichtingen nu afgebeeld
Opnieuw heb ik een poging gedaan om de Westerse Verlichting samen
met de Oosterse te schetsen – en nu letterlijk, in een potloodtekening.
1 De bovenste driehoek
De Oosterse Verlichting beeld ik al lang af, en wel als een gelijkzijdige driehoek, geïnspireerd door het grootse Dzogchen-drietal Lege
Essentie, Kennende Natuur en Onbelemmerde Uitdrukking. Aanvankelijk tekende ik
die driehoek met de punt (van de Uitdrukking) naar boven, maar op een gegeven
moment keerde ik hem naar beneden. Ik vond het kloppender om een eventueel
vervolg, oftewel de gevolgen van de
Uitdrukking, naar beneden af te beelden.
Wat ik als
vervolg beschouw, is eigenlijk meteen Westerse
Verlichting. De Oosterse heeft namelijk op zich geen vervolg, geen
uitwaaieringen. Die is gewoon wat hij is, en wat hij altijd is geweest.
Weliswaar zijn daarin in de loop der eeuwen ook allerlei verbeteringen aangebracht,
maar op dit moment voelt het geheel van Oosterse Verlichting aan als een vast
gegeven, dat draait om Dat wat nooit gewijzigd is (zoals Tulku Urgyen het zo
mooi uitdrukt: “Ik herhaal alleen maar de woorden van de Boeddha”). Vandaar dat
ik dit op een zeker moment in een tekening durfde te schetsen. Het is namelijk rotsvast.
Gewoon drie punten, of cirkels. Alle vormen van Werkelijkheidsonderricht, zowel
Advaita alsook het boeddhistische Dzogchen en Zen, zijn erin vervat.
De Westerse
Verlichting speelde in die tekeningen nog geen rol. Met andere woorden, de
waardering die ik voor de Westerse variant heb, werd nog niet getoond. In de
huidige tekening heb ik die waardering wel getoond: een zelfde driehoek, onder de eerste, met identieke
afmetingen. Maar wat wel meteen erbij gezegd moet worden, is dat de termen die
erin geplaatst zijn veel willekeuriger voelen dan die in de oorspronkelijke
driehoek.
Laat ik eerst nog even deze oorspronkelijke driehoek in
herinnering brengen. Zoals gezegd, is hij gebaseerd op een indeling binnen
Dzogchen. Waarom ik durf te zeggen dat hij ook geldig is voor de ‘hindoeïstische’
Advaita Vedanta, is omdat ik een aantal zaken erin als verbeteringen op de Advaita beschouw en ik ervan uitga dat deze
verbeteringen als zodanig gaandeweg ook erkend gaan worden. Veel kritische commentaren
binnen de klassieke Advaita waarin over boeddhistische elementen wordt
gesproken, zijn gebaseerd op een stadium van ontwikkeling binnen het Indiase Boeddhisme (globaal betrof dit 350-900
AD). Van de ontwikkelingen daarna, zowel in China als in Tibet, had men in
India geen enkel idee. Zo had zelfs in de twintigste eeuw een groot
Advaita-leraar als Atmananda (Krishna Menon) nog kritiek op uitspraken vanuit
de Middenweg-school van het Boeddhisme. Hij wist niet dat zowel binnen het
Chinese als het Tibetaanse Boeddhisme deze details allang gecorrigeerd waren.
Met name was het begrip ‘Leegte’ onderwerp van kritiek. Leegte is op de
tekening linksbovenin weergegeven. De traditionele Advaita ging eigenlijk
alleen maar uit van louter Bewustzijn, het Kennende en Lichtschenkende beginsel,
dat rechtsbovenin afgebeeld staat. Weliswaar was er ook oog voor de ‘Uitdrukking’
(de roze en groene cirkel onderin de driehoek), maar die werd steevast
aangeduid als illusie. Alleen het eveneens uit hindoeïstische elementen
voortgekomen Kashmir Shivaïsme had hier al een verbetering op aangebracht – de
Uitdrukking is in dit Shivaïsme hetzelfde als Dat waarvan het
uitdrukking is: namelijk constant Shiva, louter Bewustzijn, Kennen op zich.
Nisargadatta Maharaj had oog voor beide kanten van de zaak,
zowel voor het werkelijke alsook voor het totaal illusoire. Vanuit deze omvattende
blik maakte hij van de plaats van de ‘uitdrukking’ (door hem vooral verwoord als
‘ik ben’) een plaats waar het tweetal
begint. Dualiteit begint hier
– dit is de plaats waar Besef gewoon het geval kan zijn, maar waar toch niet-besef in een oogwenk Besef kan
verduisteren.
Ook zoiets
als ‘Atman’ (meestal vertaald als ‘het Zelf’), dat door de Advaita zo constant benadrukt
wordt als realiteit, werd door Nisargadatta doorzichtig gemaakt, dat wil zeggen
als zijnde een concept ontkracht. In mijn ogen terecht. De Advaita
verdedigt in allerlei teksten het ‘bestaan’ van Atman, zonder er oog voor te
hebben dat een dergelijk ‘bestaan’ meestal snel een conceptueel bouwwerk veroorzaakt,
een Entiteit, een ‘Iets’. Nisargadatta zei steeds: ‘Geen enkel concept is
waar.’ Dit geldt ook voor de term Brahman.
Heel gauw kan Brahman als een grootse Entiteit worden gevoeld. Maar Brahman is geen Entiteit, en heeft zelf geen
bestaan – het is juist Dat wat bestaan mogelijk maakt zonder zelf iets te zijn.
Het voorkómen
van deze vergissing van ‘beschouwen als Entiteit’ is exact wat in de Chinese en
Tibetaanse ingangen met ‘Leegte’ wordt bedoeld: Niet-iets, Niet-concept,
Niet-weten. Met daarbij meteen de nadruk dat Bewustzijn, Kennen-op-zich, onlosmakelijk
met Leegte verbonden is, zodat de advaitische kritiek ontzenuwd wordt ‘dat de
boeddhisten blijven steken in leegte, die immers alsnog gekend moet worden.’
Ik heb het
gevoel dat eigenlijk pas sinds Nisargadatta het Non-conceptuele frontaal in de
vedantische benadering heeft binnengebracht, de totaliteit van het wijdvertakte
Non-dualisme eensgezind is geworden. De nadruk op Leegte, het Non-conceptuele, is vermoedelijk de
grote correctie van boeddhistisch non-dualisme (advaya) op het vedantische non-dualisme (advaita*).
Het derde aspect naast Leegte en Kennen, hier op de tekening
in rozerood en groen getoond en ‘Beleving’ genoemd, wordt in Dzogchen Nirmana-kaya genoemd. Dat is een
aanduiding voor de zichtbare en voelbare manifestatie van de andere twee
aspecten (respectievelijk Dharma-kaya en Sambhoga-kaya). De historische
Shakyamuni Boeddha was een Nirmanakaya-gestalte. Het draait bij dit derde
aspect om de weliswaar tijdelijke maar altijd pure Uitdrukking, die in de kern
precies datzelfde bevat wat altijd en overal het geval is: het innige,
onverbrekelijke samengaan van Leegte en Bewustzijn.
Dit
onafgebroken tweetal van Leegte en Bewustzijn (oftewel Niet-weten en Kennen) is
nooit echt ‘twee’, het is juist door de onscheidbaarheid erin louter non-dualiteit.
Het is Dat waar alleen maar Niet-twee is, en waarin tegelijkertijd alle vorm en
kleur mogen verrijzen. Zowel Leegte als Bewustzijn gaat vooraf aan verschil,
aan tijd, aan woord, aan vorm, kleur enzovoort.
Het onafgebroken samenzijn van Leegte en Bewustzijn maakt dat
de Uitdrukking hiervan zich net zo
onafgebroken afspeelt – onbelemmerd door wat ook. Op deze plaats, de
roze-groene cirkel, komt eigenlijk alles samen. In het centrum zie je de
letterlijke aanraking, door Nisargadatta vaak aangeduid als de ‘speldenprik’.
Ik blijf Beleving de beste term
ervoor vinden. Huidig beleven, zonder enig commentaar of verhaal. In dit
huidige, in deze ‘huidige vorm’, zijn Besef en niet-besef nog vlak bij elkaar.
Op deze
plaats begint het individu, en ook de wereld. Het is het zaad, het zaad van verschil. Wat zelfs in de droom al vorm
heeft, dus manifestatie (vyakta), is
hier nog slechts zaad, vormloos, ongemanifesteerd (a-vyakta) – voor de mens is dit de diepe droomloze slaap. Het wordt
ook wel ‘causaal lichaam’ genoemd, om aan te geven dat hier alle dualiteit en
manifestatie uit voortkomt.
2
De onderste driehoek, die voortkomt uit het dualiteitszaad
Nu over de tweede driehoek. Zoals te zien is, valt de onderste
helft van de onderste cirkel in deze tweede, groengekleurde driehoek. Het
verschil in kleur in de cirkel is om aan te geven dat deze cirkel als geheel niet
alleen maar werkelijk is – hij is dán weer dit en dán weer dat. Zojuist
benoemde ik het wel als ‘altijd pure Uitdrukking’, maar dat was om voor een
moment te benadrukken dat Uitdrukking niet per
se onwerkelijk is. De Uitdrukking, door mij graag ‘Beleving’ genoemd, is
zoals gezegd het begin van verschil, dus van dualiteit. Vóór dit begin is er
nog geen tijd, geen oorzaak-en-gevolg, geen inhoud, geen enkel verhaal of mythologie
– geen ‘twee’. Het heeft nog geen eigenschap, ook al houd ik ervan om het soms
aan te duiden als ‘louter Licht’.
En nu, in
Beleving, waarin Licht een aanraking beleeft met de tijdelijke onderbreking
ervan – noem het ‘schaduw’, ‘illusie’ of ‘levenloosheid’ – zijn er opeens twee
mogelijkheden. Uiteraard is daar nog steeds de herkenning, oftewel Besef
(roze bovenin de cirkel geschetst, als ‘derde factor’ behorend bij het altijd-al-vrije
van de bovenste driekleurige driehoek), maar meteen is er ook juist het ontbreken daarvan, hier in een andere
kleur getekend omdat het typisch dat is wat voor ‘vervolg’ zorgt.
Wat mij betreft is het meest grootse en dankbaar-stemmende
voorbeeld van een vervolg de Westerse Verlichting. Dit is het beginsel
dat in Europa sinds de achttiende eeuw een dragende kracht is geworden om er
meer en meer voor te zorgen dat ieder mens in vrijheid van overheersing door
een ander kan leven, vrij om zich te uiten. Ik beschouw dit beginsel als een
ongelooflijk belangrijke kwaliteit, ook al is hierin meestal nog steeds geen
oog voor dat wat hier wordt aangeduid met ‘Besef’
– concepten zijn nog niet doorzien als bron van onwerkelijkheid.
Vanuit de
optiek van de oosterse ingang (de bovenste driehoek) is de hele onderste
driehoek nog steeds een uitdrukking van ‘niet-besef’, ondanks alle positieve uitwerkingen.
Niet-besef is mijn vertaling van de
door de tradities aangeleverde termen a-vidya
(Sanskriet), wu-ming (Chinees) en ma-rigpa (Tibetaans). Meestal worden
deze termen vertaald als ‘onwetendheid’, maar ik vind dat een zeer misleidend woord;
het gaat namelijk niet om het ontbreken van enige vorm van weten of kennis,
maar om het ontbreken van onmiddellijk Besef. Het ontbreken daarvan is iets
fundamenteel anders – in veel opzichten staat Besef zelfs haaks op de Westerse
Verlichting, waarin de term ‘onwetendheid’ terecht is, als duidend op het ontbreken
van een door informatie verhelderd (‘verlicht’) denken.
Niet-besef
wil zeggen een doorgaan met een geschapen reeks. Een vervolg creëren, een
toevoeging, een uitbreiding, een verbetering desnoods. Dit is wat mij betreft
het uitgangspunt van dat wat ik nu als groene driehoek heb geschetst. Ik zie
deze driehoek dus als het vervolg op de bovenste.
Deze groene driehoek is een afbeelding van de ontwikkeling die zich in het Westen heeft afgespeeld sinds de Renaissance en tot bloei komend in de achttiende eeuwse Verlichting. Die ontwikkeling was niet alleen maar rationeel; de zogenaamde Romantiek bijvoorbeeld was wat mij betreft gewoon een variant van de Verlichting. Allerlei detail-verschillen binnenin deze Verlichting kun je voorlopig beter als bijzaak beschouwen – vanuit de behoefte om helder te blijven omtrent wat de hoofdzaak is, noem ik hier ‘Westerse Verlichting’ alles wat ik als echte kwaliteit van het Westen beschouw. Kwaliteit, dat is het punt voor mij, met daarbij nog als belangrijk element: ‘Eer aan de ontdekker of uitvinder van deze kwaliteit’. Eer aan het creatieve. Het gaat hier om het waarderen van alle echte bijdragen aan een ontwikkeling in de zin van groei of verbetering. Op deze plaats ligt dan ook mijn waardering voor geschiedenis (namelijk totaal niets te maken hebbend met de veel geciteerde Krishnamurti-uitspraak “Laat het verleden los”).
Ik durf hier de aandacht te vestigen op het vervolg op de
Oosterse Verlichting omdat ik die op zich
eerlijk gezegd niet kan ervaren als volledig. De Westerse levert elementen
waarin ik de Oosterse vollediger zie worden, inclusiever, universeler. Maar
meteen moet ik erbij zeggen dat dit alles voor de goede verstaander van de hier
geschetste volgorde is. Los van Besef, los van dat wat de Oosterse Verlichting constant
als kern aanreikt, maakt de Westerse
op mij namelijk meteen geen indruk meer, want dan blijkt deze meestal tot
vormen van cynisme en arrogantie te leiden.
De groene driehoek heb ik wel van enige termen voorzien, maar
ze hebben zoals gezegd niet de stelligheid van de drie termen van de driehoek
van de Oosterse Verlichting; ze zijn een beetje willekeurig. Wat als drietal bij
het schetsen het meest direct bij me opkwam heb ik hier als tijdelijke keus gebruikt.
Het is het volgende drietal:
a. de
technologische ontwikkeling, met daarbij de constatering dat deze nu
wereldwijd gebruikt wordt (vaak blijkt bijvoorbeeld dat zelfs arme migranten
een smartphone hebben, als bijna enige bezit);
b. de
correcties op deze ontwikkeling, zoals die van de vele bewonderenswaardige milieu-activisten;
en
c. (wat ik
als de kern van alle westerse kwaliteiten
beschouw:) het benadrukken van de vrijheid en de gelijkheid van ieder
individu, zijn recht om zich zo oprecht mogelijk te uiten, niet gehinderd
door enig gezagsapparaat (tenzij hij
de vrijheid of de uitingsvrijheid van anderen probeert te verhinderen).
Ik beschouw
bijvoorbeeld als een wezenlijke bijdrage van het Westen de vrijheid om overal
een kritische blik op te werpen, hoe ‘heilig’ het object van die blik ook heet
te zijn. Zeker als iemand de hier geschetste volgorde betracht door eerst conceptloos
Bewustzijn te herkennen, mag hij een eventueel gevoel van niet-kloppendheid omtrent iets vertrouwen en er kritische vragen over
stellen, bijvoorbeeld in gevallen van ontkenning en verdraaiing van de feiten. Ook
al kan iemand anders die alleen maar wil blijven kijken vanuit Oosterse
Verlichting, meteen roepen: ‘Ja, maar dit is eigenwijs! Dit is nog typisch
beoordeeld vanuit ego!’ Dat maakt niets uit. Als Besef en oprechtheid de basis zijn,
mag je vragen stellen en machts- of gezagselementen ontkrachten, vind ik.
Om een voorbeeld te geven: er is momenteel een aantal indologische
en sinologische onderzoekers die wel degelijk veel respect voor Oosterse
Verlichting laten voelen in hun beschrijvingen (die met andere woorden een
zeker zicht hebben op wat eerst beluisterd moet worden), maar die
vandaaruit zo helder mogelijk proberen te beschrijven wat ze aantreffen, ook al
kan dit beschrijven soms zeer kritisch zijn, en voor sommigen zelfs
ontluisterend.** De kritische blik van deze onderzoekers is een van de
belangrijkste bestanddelen geweest waardoor ik de Westerse Verlichting ben gaan
waarderen. Er zit een enorme kwaliteit in de houding van deze indologen en
sinologen; ik durf te zeggen dat ik heel veel heb gehad aan hun nauwkeurige
onderzoek – ook wat betreft mijn inzicht. Sommige mensen noemen het ene
‘intellectueel’ en het andere ‘spiritueel’. Vaak hebben ze gelijk in het maken
van dit onderscheid. Maar dit gaat gelukkig lang niet overal op. Er zijn
onderzoekers die hun intellectuele vermogen helemaal in dienst stellen van de
waarheid, en die bijvoorbeeld zelf een oprecht luisterend leerling zijn van een
maharaj of een rinpoche of roshi.
Dit is een goed
voorbeeld van wat ik de ‘heilige volgorde’ noem: eerst inzicht (of in ieder geval een doordrongen-zijn van het
essentiële belang hiervan voordat je je mond opendoet), en pas daarna detail-kennis en een kritische
blik. De bovenste driehoek blijft te allen tijde de kern van de zaak, en de
onderste de dienaar ervan. Zodra deze hiërarchische verhouding
losgekoppeld wordt, ontstaat er wat mij betreft meteen een onterechte
nivellering.
Wanneer je jezelf in dienst stelt van de aan alles voorafgaande
Werkelijkheid, kun je je afvragen wat de manier is om ook tijdens je bezigzijn in de wereld het Besef van conceptloos Bewustzijn te
continueren. Op de tekening staat de groene driehoek vol met het roze puntje
van besef, de altijd-aanwezige mogelijkheid om binnenin de vertakkingen van het persoonlijke of individuele in
Besef te vallen, in stilte, in het herkennen van conceptloos Zien. Met andere woorden,
niets is werkelijk verzwolgen, hoe ver je ook gaat in je fascinatie. De
waarheid van de bovenste driehoek (het roze puntje
van besef) blijft altijd van
kracht: het ononderbroken samengaan van Niet-iets en Kennen dat zich hier inherent
uitdrukt, als een natuurlijke gelijktijdigheid (en overigens, niet als een gevolg, omdat oorzaak & gevolg hier
nog net niet zijn begonnen). Het is het zien van Tijdloosheid binnenin de vele tijdelijke details.
* De term advaita
is op deze plaats alleen maar gebruikt voor het tijdelijke contrast. In feite
werd in de vroege Advaita Vedanta de term advaya
ook herhaaldelijk gebruikt, soms zelfs meer dan advaita.
** Om hiervan een paar voorbeelden te noemen: Lex Hixon die
in zijn proefschrift over de boeddhistische invloed op de Gaudapada Karika de durf toont om zich los te maken van de
gangbare, starre interpretatie van veel traditioneel-vedantische commentatoren
(waaronder Lex’ eigen leraar Swami Nikhilananda). Prachtig pionierswerk wat betreft de nadruk op het
universele van Oosterse Verlichting, oftewel universeel non-dualisme. Door dit boek is Lex Hixon een van mijn
voorbeelden geworden. Verder Jeffrey Kripal met zijn kritische behandeling
van de vertaalde uitspraken van Ramakrishna in zijn (nog steeds controversiële) Kali’s Child, en John McRae die in zijn Seeing Through Zen allerlei traditionele beweringen over
Zenmeesters ontkracht.
Hixon,
Alexander P. [Lex], ‘Mahayana Buddhist Influence on the Gauda School of Advaya
Vedanta: An Analysis of the Gaudapadakarika.’
Proefschrift Columbia University New York, 1976.
Kripal,
Jeffrey J., Kali’s Child. The
Mystical and the Erotic in the Life and Teachings of Ramakrishna. Chicago: University of Chicago Press, 1995.
McRae, John R., Seeing Through Zen. Encounter, Transformation, and Genealogy in
Chinese Chan Buddhism. Berkeley, CA e.a.: University of California Press, 2003.