zondag 26 februari 2017



Siddharameshwar Maharaj
Leermeester van Nisargadatta Maharaj (en vele anderen)

Vraag aan Nisargadatta: ‘Beschouwt u zichzelf als in de voetstappen getreden van uw goeroe?’
Nis. Mah.: ‘Hij heeft geen voetstappen. Hij heeft geen voeten.’                                                                                                 (Seeds, p. 121)

In december 1989 reisde ik voor het eerst naar India. De aanleiding was mijn diepe geraaktheid door het Advaita-onderricht van mijn leraar Alexander Smit en zijn leraar Shri Nisargadatta Maharaj, en mijn benieuwdheid naar de achtergronden ervan. Alles wat Nisargadatta in I Am That vertelde over zichzelf en zijn leraar Shri Siddharameshwar Maharaj voelde als een groot voorbeeld. Ik ervoer deze beschrijvingen als het mooiste dat ik kende over de leraar-leerlingverhouding. Vandaar dat ik graag de sfeer wou proeven van wat er nog te vinden was van deze traditie, deze guru-parampara, oftewel leraar-afstammingslijn. ‘Inchageri-traditie’[1] werd deze genoemd, naar een dorpje in Noord-Karnataka.
            Inchageri. Daar wou ik naartoe, dat werd me duidelijk.


Na vliegtuig, trein en een nacht in een hotel in Sholapur, in het zuiden van Maharashtra, kwam ik aan in de stad Bijapur, waar Inchageri bij in de buurt ligt. Ik had het geluk dat ik vooraf inlichtingen had gekregen over iemand in Bijapur die zelf tot de traditie behoorde, en connecties had met anderen in de omstreken van de stad. Via hem kwam ik allereerst aan in Kannur, een vlek midden in een soort niemandsland. Hier had Shri Ganapatrao Maharaj, een andere leerling van Siddharameshwar, een math gesticht (in het Westen wordt dit meestal ashram genoemd): de Shanti Kuteer. Meteen al bij aankomst bleek hoe bijzonder de ashram eruitzag: hij was volledig voorzien van muurschilderingen.[2]





Ook binnen bleek dit het geval. Op de onderste foto is de grote zaal te zien, met de schilderingen. Siddharameshwar kun je zien achter de rechterpilaar (dit is de schildering waarvan een uitvergroting boven dit artikel staat). Hij is degene om wie het in deze ashram draait. Hij is de Sad-Goeroe, ondanks de aanwezigheid van de levende Goeroe, Ganapatrao. De afbeelding van Siddharameshwar wordt geflankeerd door twee grote voorbeelden: rechts is Ramana Maharshi te zien, en links van hem (helaas onzichtbaar op de foto, achter de vader met dochter) Shankara, de achtste-eeuwse grondlegger van de Advaita Vedanta. Op de muur links zie je de schildering die op de onderstaande foto duidelijker getoond wordt.


Deze schildering geeft de afstammingslijn weer – de twee gele cirkels laten goed zien waar het om draait. De onderste cirkel straalt vanuit Siddharameshwar Maharaj (1888-1936), en in de cirkel erboven wordt zijn spirituele afstammingslijn getoond. Recht boven hem, net zo groot geschilderd, zit zijn leraar Bhausaheb Maharaj (1843-1914).[3] Boven Bhausaheb zit rechts diens leraar, Nimbargi Maharaj (1790-1885), en links is het veronderstelde uiterlijk te zien van een zekere Muppina Muni, degene die Nimbargi ingewijd zou hebben. De zes figuren die hier rechts en links omheen zijn gegroepeerd, zijn alle zes leerling geweest van Bhausaheb Maharaj, dus medeleerlingen (guru-bandhu’s) van Siddharameshwar. Ik weet slechts van drie ervan de namen. Allereerst links bovenin Girimalleshwar Maharaj; hij is degene die in Inchageri een tempel bouwde voor zijn leraar Bhausaheb. Links onderin is nog net iets te zien van Amburao Maharaj (1856-1933), die na de dood van Bhausaheb in 1914 een grote rol heeft gespeeld bij het voortzetten van de Inchageri-traditie toen de overige medeleerlingen nog jong waren. Rechts onderin is, helaas een beetje vaag vanwege het gespiegelde licht, een van die medeleerlingen te zien: Gurudev Ranade, die ook in het academische Westen bekend is geworden, namelijk als Professor R.D. Ranade. Hij heeft het Westen kennis laten maken met de grote Marathi-schrijvende leraren en dichters, zoals Jnaneshwar, Tukaram en Ramdas.[4]


In steden als Sholapur en Bijapur kun je ook op straat afbeeldingen van Siddharameshwar kopen. Hier zie je zo eentje.
            Laat ik eerst iets verder ingaan op Siddharameshwars leven. Hij is geboren in augustus 1888, in een dorpje genaamd Pathri (in het Sholapur district van de Bombay Presidency).[5] Rond zijn achttiende trouwt hij, en gaat hij in Bijapur wonen. Hij wordt in 1906 ingewijd door Bhausaheb Maharaj, die in 1903 zijn math in Inchageri had gevestigd (daarvoor was dat in zijn eigen woonplaats Umadi geweest). In 1914 sterft Bhausaheb. Geraakt door het verlies van zijn leraar, verlaat Siddharameshwar zijn werk bij een katoenfirma, en zwerft rond, vrijwel zonder voedsel.
            Rond het jaar 1919 begint hij een extreme periode van uitsluitend mediteren, die negen maanden zal duren. Bhausaheb had een weg doorgegeven die neerkwam op Nama-mantra, het voortdurend mediteren op een naam van God. Siddharameshwar merkt in deze tijd dat dit voor hem niet voldoende is. “Ik wil hier voorbij!” zegt hij tot zijn medediscipelen, die helaas de noodzaak hiervan niet kunnen meevoelen. In het lang afgezonderd zitten vindt hij zijn eigen weg, door het beseffen van onmiddellijkheid – hij beseft datgene wat voorbij (en voorafgaand aan) meditatie is. Hij beseft Dat waar alles om gaat, de Uiteindelijke Werkelijkheid (Paramartha – wat door hem in de latere jaren ook wel Vijnana zal worden genoemd, als term voor het Uiteindelijke Kennen).
            Wat hij ontdekt wordt wel ‘de weg van de vogel’ genoemd, in tegenstelling tot ‘de weg van de mier’. Hij ontdekt vanuit zichzelf de directe weg. Je kunt ook zeggen dat hij ontdekt wat een ‘heilige volgorde’ is: zijn leraar Bhausaheb had benadrukt dat er eerst verlangenloosheid (vairagya) en devotie (bhakti) moet zijn en pas daarna inzicht (jnana), maar Siddharameshwar maakt nu belangrijk dat het andersom moet zijn: eerst inzicht, en daarna verlangenloosheid en devotie. Zijn onderricht wijkt af van dat van zijn leraar, hoezeer hij ook zijn leven lang totaal trouw aan hem zal blijven, en zijn foto altijd met zich mee blijft nemen. Dit is wat in mijn ogen Siddharameshwar ook nu nog zo bijzonder maakt: de combinatie van trouw aan de leraar en toch ook een soort doorboring ervan, een volstrekte eigenheid – een vertrouwen in jezelf zodat vandaaruit het meest waarachtige tot uitdrukking kan komen.


Via een medediscipel die bij de rechtbank in Bagewadi werkt, gaat Siddharameshwar op een gegeven moment in die plaats op een advocatenkantoor werken. Zo komt hij rond 1920 ook in Bombay. Hij leert daar de advocaat Vakharia kennen, die een discipel van hem wordt. In de beschrijvingen van het leven dat hij leidt, is het vaak onduidelijk wat zijn werk precies inhoudt; de term ‘accountant’ wordt soms gebezigd, en soms ‘manager’. Voor zijn werk moet hij vaak rechtszittingen bijwonen, en moet hij ook reizen – hoewel het in zijn biografie wel lijkt of het reizen tussen de plaatsen waar hij lezingen geeft, niet voor zijn werk was, maar geheel en al voor het geestelijk onderricht. Zeker is dat Vakharia hem veel steun verleent, waardoor hij in staat is te reizen en zijn onderricht overal te verspreiden. Steeds blijft hij een of twee maanden in een van de plaatsen (Bombay, Sholapur, Inchageri, Bijapur en Bagewadi), en reist dan vervolgens naar een van de andere. In al deze plaatsen geeft hij onderricht en houdt hij devotionele bijeenkomsten. Ook in Pathri komt hij nog regelmatig; daar wonen zijn vrouw en kinderen bij zijn vader en moeder. In 1928 bouwt hij een math in Bagewadi.
            Geheel in de lijn van zijn traditie besteedt hij in zijn lezingen veel aandacht aan een paar oude teksten, met name aan Dasbodh van de zeventiende-eeuwse Samarth Ramdas. In 1925 wordt een artikel uitgegeven van Siddharameshwar zelf, dat later vertaald is als ‘Golden Day’. Hierin benadrukt hij de noodzaak van een waarachtig geestelijke ondergrond onder ieder wetenschappelijk onderzoek.
            Tijdens een lezing over de Yoga Vasishtha in Bombay, in 1933, leert Nisargadatta hem kennen. Nisargadatta wordt een paar dagen later door Siddharameshwar ingewijd, wat een enorme indruk op hem maakt. Vanaf dat moment volgt Nisargadatta steeds als Siddharameshwar in Bombay is, zijn bijeenkomsten. Ook vergezelt hij zijn leraar herhaaldelijk bij diens bezoeken aan Inchageri en Bagewadi – plaatsen die hij zal blijven bezoeken, ook na de dood van zijn leraar. Tijdens de lezingen noteert Nisargadatta vaak met potlood alles wat Siddharameshwar zegt, en zo ontstaat de serie lezingen op papier die later ook in het Engels zijn uitgegeven, met de titel Master of Self-Realization. In de biografie wordt verteld dat Siddharameshwar eigenlijk pas in 1935, bij het maken van een soort samenvatting van tien jaar onderricht, tot de stap kwam voorbij inzicht (jnana). Die stap benoemde hij toen als Vi-jnana – vertaalbaar als het Werkelijke Kennen, oftewel het Uiteindelijke Inzicht.[6] Wij hebben als westerlingen deze overgang van jnana naar Vijnana later leren kennen als ‘de specifieke Nisargadatta-benadering’ – dit blijkt dus in feite Siddharameshwars pionierswerk te zijn
             Hij benadrukt hierbij: Jij bent niets anders dan Werkelijkheid.
            In het jaar 1936 krijgt Siddharameshwar, die aan suikerziekte lijdt, een gezwel op zijn rug. Talloze pogingen worden ondernomen om hem te genezen; hij verblijft een tijdje in een sanatorium, en ook, vanwege het betere klimaat, in een hoger gelegen hill station. Het mag niet baten. Hij wil niet geopereerd worden; hij voelt de dood naderen en wil per se vervoerd worden naar Bombay. Daar overlijdt hij, op 9 november 1936. De volgende dag wordt hij gecremeerd; zijn as wordt daarna naar Bagewadi gebracht, waar een samadhi [7] ervoor geïnstalleerd wordt.
 
Terug naar mijn verblijf in de Kannur-ashram, in 1989. De goeroe van de ashram, Shri Ganapatrao Maharaj, was in 1923 door Siddharameshwar ingewijd.[8] Het is een heel vriendelijke man, die Engels spreekt. Ik heb een herinnering aan hem als een heel kalm en zachtaardig iemand (daarin nogal verschillend van de vurige energie van Nisargadatta). Ik had op een gegeven moment een privé-gesprek met hem, waarin ik hem onder andere vroeg of hij iets wilde vertellen over zijn realisatie. Ik had in die tijd nog het idee dat dat wel als een bepaald moment aangeduid zou worden (aldus was ik beïnvloed door Alexander, alsof realisatie per se een moment is, een doorbraak als gebeurtenis), maar hij antwoordde iets in de richting van “Ach, ja, zo gaandeweg, ja... zie je, aah..., zo ging dat.” Ik vond zijn manier van beschrijven heel inlichtend, en ik moet zeggen dat hij me helemaal overtuigde – door de hele setting, de kracht en de waarachtigheid.


Hier zie je hem in zijn gebruikelijke tuinstoel. De zonnebril droeg hij bijna altijd, vanwege een ooggebrek. Hier doen we met z’n allen de bhajans, wat neerkomt op een beetje zingen en ritmisch met bekkentjes klepperen, waarbij je herhaaldelijk een kleine draaiing met het lichaam maakt. Bhajans (liederen) worden als eerbetoon aan de Goeroe gezongen, in dit geval aan Siddharameshwar.
            Op de grote schildering zie je opnieuw Siddharameshwar, met het portret van Bhausaheb klein erin geschilderd. Rechts de moeder van Ganapatrao. Ook hier zijn, net als in de grote zaal, alle lijsten nageschilderd, heel leuk, ook het Marathi-citaat links bovenin. Alleen de portretten onderin (opnieuw dezelfde leraren) zijn echte, losse voorwerpen; de twee ingepakte boeken rechts zijn allebei edities van Dasbodh. De ene is een Marathi-editie, de andere een vertaling door Ganapatrao in Kannada, de taal die hier in Karnataka gesproken wordt (de letters die zichtbaar zijn op de stamboom-foto, zijn Kannada-schrift).


Ik heb een paar dagen in de ashram vertoefd, ik vond het een heel prettige plek. Hier zie je de binnenplaats. Zo rustig als op de foto was het steeds.
            De manager, Ratnakar Kulkarni, met wie ik een goed contact had, was zo vriendelijk me in een taxi te begeleiden naar de omliggende dorpjes, en me allerlei details erover te vertellen.
            Allereerst natuurlijk naar Inchageri.


Ik weet nog goed hoe het voelde toen we hier aankwamen. Het leek wel of deze drie mannen (en de vierde iets verderop) alles was wat de term ‘Inchageri’ inhield. ‘De Inchageri-traditie: zou dit het dan zijn?’, flitste door me heen. Het was wel een heel mooi en vredig tafereel. Op een gegeven moment zag ik ook nog een paar kleine gebouwen, die de eigenlijke math vormden.


Het linkergebouw bleek een tempeltje te zijn dat gewijd is aan Siddharameshwar. Het rechtergebouw bevatte de samadhi van Bhausaheb en diens leraar Nimbargi,[9] die tegenover elkaar waren geplaatst, bij de tegenoverliggende zijden van de ruimte. Dit is de Inchageri-traditie, de afstammingslijn in één ruimte. Ik heb er in mijn eentje een tijdje gezeten, vlak bij de samadhi van Bhausaheb (die ik een beetje als een soort betovergrootvader voelde).
            In het linkergebouw, gewijd aan Siddharameshwar, bleken een aantal foto’s van hem te staan – bij eentje kon ik vanwege de rechtstreekse kracht ervan een kreet van blijdschap moeilijk onderdrukken (ik kende toen slechts één foto van hem, die me eigenlijk nooit zo geraakt had). Toen de mensen die daar waren mijn liefde voor hun grote leraar voelden, boden zij me de foto aan, tegen een kleine donatie. O! Dat moment was mooi. Ik was echt geraakt.


Mijn blijdschap was opnieuw groot toen ik later, terug in Amsterdam, de foto meteen aan Alexander liet zien: ik geloof dat ik hem nog nooit zo verrukt had gezien. Jaren later is een parallel-foto ervan bekend geworden, door afgebeeld te zijn op de omslag van het boek Master of Self-Realization – een opname zonder het OM-teken op de voorgrond.
            Ik kocht ook nog een mooie foto van Bhausaheb Maharaj, en van diens goeroe Nimbargi Maharaj fotografeerde ik een muurschildering (Nimbargi heette eigenlijk Narayanrao, en hij staat ook bekend als Gurulingajangam Maharaj, maar meestal wordt hij naar zijn dorpje Nimbargi genoemd).



Daarna ging ik samen met Ratnakar naar het dorpje Nimbargi. Je ziet Ratnakar op onderstaande foto staan, links op de achtergrond met het zwarte petje. De man ernaast, met gele tulband, is de zeer krasse achterkleinzoon van Nimbargi Maharaj. We staan hier opnieuw bhajans te zingen, rond de samadhi van Nimbargi, die nog net een beetje zichtbaar is.
 

Ratnakar en ik brachten die dag ook nog een kort bezoek aan Nimbal, waar een math is gevestigd bij de samadhi van professor R.D. Ranade.
             
De volgende dag ging ik in mijn eentje naar Bagewadi, iets ten zuidoosten van Bijapur. Hier heeft Siddharameshwar gewoond – het is min of meer zijn ‘basis’ geweest, een plek die beschreven wordt als de plek waar hij steeds, na het rondreizen om lezingen te geven, kon uitrusten. In zijn huis is zijn samadhi, die je op de linkerfoto ziet.[10]


Later is er een wit marmeren standbeeld van hem bovenop geplaatst, maar toen ik er was stond er alleen maar een linga op. Op de achtergrond de foto die jarenlang de enige was die in het Westen bekend was. Verder vrijwel niets in de ruimte. In zijn huis hing in een ander vertrek ook nog dit schilderij van hem.


















Op de foto hierboven is het bed te zien dat Siddharameshwar bouwde voor zijn toen reeds lang overleden leraar Bhausaheb, met diens afbeelding erop geplaatst. Op de rechterfoto zie je mij zitten. Een aanwezige Indiër stelde me voor om mij aldus te fotograferen. 

Een paar weken later kwam ik weer in Bombay. Ik bezocht het kamertje van Nisargadatta waar ik van Alexander zo veel over gehoord had, in 10th Lane, Khetwadi. Nisargadatta’s dochter liet me binnen, en liet het kamertje zien. Het hele interieur, met alle foto’s van de leraren, was nog helemaal hetzelfde gelaten als in 1981 toen hij overleed. Ik mocht er een tijdje in mijn eentje vertoeven, wat ik wel bijzonder vond. Het ging door me heen hoeveel ik te danken heb aan Alexander, aan Nisargadatta, en ook aan diens leraar Siddharameshwar.

            
 Ik heb in mijn boekje ‘Ik’ is een deur geschreven dat er voor mij drie leraren van de twintigste eeuw overblijven als waarlijk groot, waarmee ik bedoel dat zij degenen zijn die alle anderen hebben beïnvloed. De echte Sad-Goeroes. In toenemende mate ben ik gaan voelen dat er een vierde is: Siddharameshwar. Hij is, zoals gezegd, degene aan wie wij het bijzondere onderricht te danken hebben dat we meestal aanduiden als ‘typisch Nisargadatta’. Weliswaar was het doorgeven ervan door Nisargadatta meer op westerlingen gericht en daardoor voor ons verteerbaarder, maar de ware oorsprong ervan ligt bij Shri Siddharameshwar Maharaj.

N.B. Ik wil hier graag mijn dank betuigen aan Ratnakar Kulkarni, die me mondeling en via luchtpostbrieven allerlei details aanreikte, en aan Shri Ranjit Maharaj, die zich heeft ingezet om het levensverhaal van zijn leraar Siddharameshwar vast te leggen.

Noten
1. In de meeste berichten over deze traditie wordt verteld dat dit een Nav Nath-traditie is (‘de Negen Meesters’). Hoe belangrijk dit op zich ook is, heb ik in toenemende mate gemerkt dat dit element gauw kan afleiden, en tot conclusies kan leiden die niets te maken hebben met de hier besproken Inchageri-lijn. De Nav Nath-tradities zijn zo wijd vertakt en verschillend van karakter dat het hier als ‘te veel’ voelde om daarop in te gaan. Voor de geïnteresseerde: het meest informatieve boek hierover is David Gordon White, The Alchemical Body. Siddha Traditions in Medieval India. Chicago: University of Chicago Press, 1996.
2. De muurschilderingen in Kannur zijn gemaakt door Bhimrao Jambagi. Wat er uitziet als lijst van de schilderijen is in feite ook geschilderd.
3. Bhausaheb was een tijdgenoot van Ramakrishna, 1836-1886, en Shirdi Sai Baba, ± 1835-1918. Hij is in 1857 door Nimbargi Maharaj ingewijd.
4. R.D. Ranade’s bekende boek hierover is Mysticism in Maharashtra. Poona: Bilvakunja Publishing House, 1933.
5. Pathri: dit ligt op 12 mijl ten westen van Sholapur. In die tijd bestonden de huidige deelstaten Maharashtra en Karnataka nog niet; wel liep ook toen in deze streek de taalgrens tussen Marathi- en Kannada-sprekenden, maar het geheel was onderdeel van de Bombay Presidency in Brits-Indië. Siddharameshwar sprak zowel Marathi als Kannada. De letters die te zien zijn op de foto van de afstammingslijn, onder de goeroe-afbeeldingen, zijn in Kannada-schrift. De Inchageri-traditie was vóór de tijd van Siddharameshwar een volledig Kannada-sprekende traditie. Dankzij het feit dat hij uit de buurt van Sholapur kwam, en zo vaak in Bombay moest zijn, is de traditie ook Marathi-sprekend geworden. Bovendien kon hij ook de vele Gujarati-sprekende leerlingen in vloeiend Gujarati onderrichten.
6. Het is terug te vinden in Master of Self-Realization, vanaf pagina 247 (dat betreft een lezing uit september 1935). In de biografie, Master of Self without self, wordt hierover geschreven op pagina 126. In de meeste oude teksten, ook boeddhistische, wordt het woord vijnana juist gebruikt om het ‘allergewoonste bewustzijn’ mee aan te duiden; soms ook om inzicht mee aan te duiden, maar meestal betreft dat een minder ruim of minder vrij (of ‘hoog’) inzicht dan jnana.
7.  Een samadhi is een gewijd monument waar de as van een leraar in bewaard wordt. Vaak heeft dit in deze streek de vorm van een flinke sokkel, waar eventueel iets bovenop gezet kan worden. In Bagewadi is bijvoorbeeld later, na mijn bezoek, een standbeeld van Siddharameshwar op zijn samadhi geplaatst.
8. Shri Ganapatrao Maharaj was geboren in 1909 en is overleden in 2004.
9. Nimbargi’s as is verdeeld tussen de samadhi’s in Inchageri en Nimbargi.
10. Ik heb het weliswaar niet aangetroffen in zijn biografie, maar de meeste berichten melden dat de helft van zijn as is teruggebracht naar Bombay, waar op de Banganga-begraafplaats ook een samadhi van hem is geïnstalleerd. Nisargadatta bracht er regelmatig een bezoek aan.

Tekst van Siddharameshwar
Golden Day, or Perfection of Material Science. http://www.nisargadatta.co.uk/resources/Golden%20Day%20.pdf
Master Key to Self-Realisation (Atma-Jnanachi Guru-killi). Bombay: Siddharameshwar Adhyatma Kendra, 1994.
Amrut Laya (The ‘Stateless State). Waarin opgenomen Master Key to Self-Realisation. Mumbai: Siddharameshwar Adhyatma Kendra, 1998.      
Master of Self-Realization, An Ultimate Understanding (Adhyatma-Jnanacha Yogeshwar). Waarin opgenomen Master Key to Self-Realization. Mumbai: Shri Sadguru Trust, 2006.
Vachanamrut. Immortal Words. Kannur: Adhyatma Bhandar; Shanti Kuteer.  http://www.shantikuteer.org/catalog_itemdetails.php?id=57

Over Siddharameshwar en zijn traditie
Master of Self without self. Life Story of Shri Sadguru Siddharameshwar Maharaj (Jnana Vijnana Yogeshwar). Dit is wat ik in het artikel ‘de biografie’ noem. ©Shri Sadguru Ranjit Maharaj, 2010. http://gvp.cz/~vinkle/zlaty/Master%20of%20Self%20without%20self_optim.pdf
Sri Bhausaheb Maharaj (Life-Sketch and Nama-Yoga); door M.S. Deshpande,  Hierin verzameling van zijn uitspraken in brieven, onder de titel Nama-Yoga. Belgaum: Academy of Comparative Philosophy and Religion, 1978.
Sri Nimbargi Maharaj (His Life and Teaching); door ‘disciples’. Hierin verzameling van zijn uitspraken, onder de titel Bodha-Sudhe. Belgaum: Academy of Comparative Philosophy and Religion, 1978.
R.D. Ranade and his Spiritual Lineage; door V.H. Date. Bombay: Bharatiya Vidya Bhavan, 1982.
The Sociology of Religion. A Case Study of Nimbargi Sampradaya; door K.B. Dabade. Mangala Publications, 1998.
‘The Navnath Sampradaya and Sri Nisargadatta Maharaj’; door Catherine Boucher. In zes delen; in Mountain Path 2014-2016. Het vierde deel, over Siddharameshwar, is Vol. 52, No.3; July 2015. Voor Catherine Boucher zie ook  http://nisargadatta.net/Navnath_Sampradaya.html


donderdag 9 februari 2017



Dankbaarheid, arrogantie en het religieuze gevoel

Als je eenmaal ziet wie je werkelijk bent, kan het zijn dat de tranen over je wangen stromen van ontroering en dankbaarheid. Maar wie of wat zou je moeten bedanken? Wellicht eerst de leraar die hierbij een wezenlijke rol heeft gespeeld, en eventueel ook de oude (meestal oosterse) leraren en tradities aan wie deze betreffende leraar alles te danken had. En misschien ook de mensen die je al eerder aanwijzingen hebben gegeven en hebben beïnvloed.
            Maar dieper, op een onophoudelijke manier, betreft de dank Dat Onbegrijpelijke dat dit alles schenkt, en dat dus ook dit besef van je ware natuur schenkt.

Het is volgens mij niet dienend om meteen te roepen: ‘O, maar Dat ben ik juist!’ Dit is in diepere zin wel waar, maar soms werkt het ál te snel op deze manier benoemen arrogantie in de hand. Het kan namelijk voorkomen (en ik heb dat meer dan eens meegemaakt) dat iemand die tot Inzicht of Besef gekomen is, op een bedekte – dus ontkenbare – manier nadruk blijft leggen op een persoonlijk succes hierbij. Het kan dan de indruk wekken alsof zo iemand dit ‘in zijn zak’ heeft. Zo iemand is geslaagd, ook al wordt hardop beklemtoond dat het niets bijzonders is en dat er geen enkele speciale gebeurtenis is geweest.
            Er is geen ontroering of dank te voelen – laat staan eerbetoon of devotie.
           
Moet dat dan, een dankbetuiging of eerbetoon?, zou je kunnen tegenwerpen. Nee, er moet uiteraard niets, maar je zou toch kunnen zeggen dat iets op zijn kop wordt gezet. Iets bij uitstek niet-persoonlijks lijkt wel toegeëigend. Alles is duidelijk voor deze ‘niet-iemand’. Hij is zeker van zijn zaak, hij glimlacht op de gepaste momenten. Maar wat is dat dan toch, dat er gevoelsmatig iets lijkt te ontbreken? Dat iets noem ik wel eens ‘het religieuze gevoel’, bij gebrek aan een betere aanduiding. Je mist bij zo iemand dan een gevoel van oprechte nederigheid, van ontzag voor het Mysterie.
            Op deze plaats zou ik zelfs willen spreken van een soort noodzaak van dit religieuze (of ‘ontzagvolle’) gevoel, van dat wat je devotie kunt noemen – wat in Indiase tradities wordt aangeduid met bhakti. Een lofprijzen van Dat wat besef schenkt. Een smelten erin.

Ja, ik beschouw het als terecht om bij een realisatie of ontwaken een gevoel van dankbaarheid belangrijk te maken, en die dank niet meteen in de richting van ‘jezelf’ te interpreteren. Misschien moet er namelijk eerst nog allerlei oud spul uit je psychische en energetische systeem wegslijten.
             Uiteraard, elk dank- of eerbetoon kan doorschieten naar de andere kant, waardoor er iets godsdienstigs of cultus-achtigs kan ontstaan. Zodra je aan devotie doet, kán het iets worden waar een cultus-achtig iets aan vastgekleefd raakt. Ik vermoed dat dit ooit is gebeurd bij het ontstaan van de verschillende godsdiensten. Oorspronkelijk zal daar wel een herkenning van Licht zijn geweest – met daarbij ook gevoelens van ontzag, en misschien ook allerlei onverklaarbare verschijnselen. Al deze zaken kunnen dan als indrukwekkend worden ervaren door anderen, zeker als er charismatische aspecten bij komen. Dan kan er gemakkelijk iets uit voortvloeien dat cultus-achtige verschijnselen vertoont.
            Maar dat hoeft niet per se te gebeuren, zodra je aan het smelten bent. Dat wat brandschoon en onaangetast blijft binnenin de kern van religie is iets dat met zuiverheid en compassie te maken heeft – alles waar egoïsme en arrogantie tot oplossing zijn gekomen. Dat is ongelooflijk waardevol, en dat moet niet voorbijgegaan of weggegooid worden.

Het lijkt wel een soort koorddansen!
            Links de valkuil van de godsdienst, rechts die van de arrogantie.
            Zodra er aan devotie wordt gedaan, aan bhakti, kan dit razendsnel een verering worden van een Iets of Iemand. Er wordt dan van een zicht op Groot Wonder een zicht gemaakt op een Groot Iets of Iemand, soms ver boven dit alles, boven de aarde. Op of boven de aarde, altijd is dat groter of hoger dan jij.
            En zodra je dit alles van je afwerpt, als zijnde achterhaald (want immers ‘dualistisch’), kan het zijn dat iets zich rondom die ‘niet-bestaande ik-figuur’ pantsert, als een onzichtbare, geslaagde ‘niet-iemand’.

Ik zou zeggen: laten we aan devotie doen, aan toewijding; laten we koorddansen zonder hoofd.
            Waaraan je toegewijd bent, is inderdaad je ware natuur, ‘Jezelf’ als centrumloze Werkelijkheid.
            Jij bent de toegewijde, en tegelijkertijd ben je Dat waaraan toegewijd wordt. Er is niet iets ‘boven’ of ‘buiten’ je ware natuur.
            Er is geen Ander – en tegelijkertijd is het terecht om hierin tot smelten te komen.