No. 2. Philip Renard 2007 |
De Dzogchen
Driehoek
Binnen het
Tibetaans Boeddhisme neemt Dzogchen een plaats in die je ‘de hoogste’ kunt
noemen, wat zoiets is als het Volle,
het Volmaakte of Volledige (één vertaler maakt er ‘de Voltooiing’ van). Verder
kun je niet – gelukkig maar, zoiets geeft rust. In Bodhgaya, waar vaak
tienduizenden boeddhisten bijeenkomen, heb ik wel eens aan een jonge Tibetaanse
monnik gevraagd of hij ook onderricht kreeg in Dzogchen. Hij raakte zowat in
paniek; het leek wel of hij voor elk
antwoord op zijn kop zou krijgen van zijn leraren. Ik kreeg de indruk dat dit
onderwerp als te ver weg werd beschouwd, of zelfs als gevaarlijk, en uiteraard
liet ik het er verder bij.
Voor mij is Dzogchen, zoals het me
sinds 1986 dankzij Namkhai Norbu is aangereikt (in 1994 ook in levenden lijve),
een van de meest heldere verwoordingen van de werkelijkheid. In de loop van de
jaren hierna kristalliseerden allerlei details in dit onderricht zich in me
uit, vooral dankzij de boeken van Tulku Urgyen.[1] In zijn spreken betracht Tulku Urgyen een wat ik noem
‘stempel’-stijl. Daarmee bedoel ik dat hij eigenlijk steeds hetzelfde zegt. De
stempel blijft dezelfde stempel, en hij komt steeds op identieke wijze neer, op
exact dezelfde plek. Ik moet vaak denken aan het bekende verhaal over de
druppel die voortdurend op een steen valt, en wel exact op dezelfde plaats. Het
verhaal luidt dat de steen werkelijk doorboord raakt, hoe hard hij ook is. Dus
door maar heel gewoon door te gaan met stempelen, wordt de opening geboden.
Wat is het
dan wat Tulku Urgyen steeds hetzelfde zegt? (overigens benadrukken alle
Dzogchen-leraren dit, maar Tulku Urgyen en een paar van zijn zoons blijven wel
heel dicht bij de eenvoud hiervan).
Deze nadruk is als volgt. Onze
wezenlijke natuur, zowel in de basis ervan als in wat ‘vrucht’ wordt genoemd
(waarmee wordt bedoeld dat het zicht op die basis ook daadwerkelijk geleefd wordt) bestaat uit drie aspecten
of factoren, te weten de volgende:
1
essentie
2
natuur
3 uitdrukking
Er bestaan
veel drietallen in het Tibetaans Boeddhisme, maar deze drie aspecten vormen
voor mij het gouden drietal. Alles zit hierin vervat. In de loop van de jaren
ben ik tekeningen ervan gaan maken, waarbij het drietal een driehoek werd. En wel een gelijkzijdige
driehoek (wat in de euclidische meetkunde betekent dat ook de drie hoeken
gelijk zijn, alle drie 60˚). De gelijkzijdigheid voelt terecht omdat alle drie
aspecten uiteindelijk even belangrijk zijn, ook al zijn ze hiërarchisch
opgebouwd.
Hier laat ik graag een aantal van
deze driehoeken zien.
Maar vooraf wil ik eerst iets meer
toelichten op de drie zojuist genoemde termen. Daarbij wil ik ook de Tibetaanse
termen noemen, omdat ik dat voor deze verscherpingen zeer nuttig vind. Zonder
die termen kan dit alles meteen een eigen leven gaan leiden, het zoveelste New New-Age leven, en dat zou ik jammer
vinden. Op mijn tekeningen zie je ook een paar van die oorspronkelijke termen,
dus kan het nuttig zijn ze hier een beetje te belichten.
1.
Allereerst ‘essentie’.
Dat is de vertaling van ngo-bo. De
essentie is gewoon de essentie, dus je kunt niet daarna nog zeggen ‘de essentie
van de essentie’.
Nee. Het stopt. Dat is precies de
functie van dit soort taal. De essentie wordt meteen benoemd als Leegte
(stong-pa nyid). Leegte slaat alle
weten uit je handen, alles wordt je afgepakt. Dus H E T
S T O P T – en dat is de zegen.
Niet-weten en Leegte betekenen voor mij hetzelfde. Alle nadruk ligt hier op het
einde van alle concepten, van alle mentale en emotionele bouwwerken, hoe nobel
eventueel ook (in dit opzicht is zelfs ‘liefde’ een concept).
2.
Dan de term
‘natuur’. In Tibetaans rang-bzhin.
Het woord rang is zoiets als ‘eigen’,
‘zelf’, en bzhin is een term die het
natuurlijke, onuitsprekelijke betreft. Het is datgene wat nou juist steeds aan
de aandacht ontsnapt maar wat wel het punt is, de ‘ware aard’ van iets, dat wat
het maakt tot wat het inherent al is.[2]
Bijvoorbeeld de bekende Engelse term suchness
(‘zo-heid’) is een vertaling van het Sanskriet tathata, wat in Tibetaans heet: de bzhin nyid. En nu, met rang
ervoor, wordt bzhin tot ‘eigen
natuur’.
Deze natuur wordt benoemd als Helderheid
(gsal-ba). Gsal-ba wordt ook vaak vertaald als Kennendheid, oftewel
‘het Kennende Beginsel’, en in het Engels ook als Luminosity. Prachtig verwoord allemaal, vind ik. Om het Kennende
Beginsel gaat het. Je kunt zeggen dat de Lege Essentie de kern van de zaak is,
maar zonder het Kennende Beginsel begin je niets. In Dzogchen wordt daarom benadrukt
dat Leegte altijd Kennend moet zijn, anders krijg je bij het woord ‘leeg’ toch
negatieve interpretaties. In mijn ogen is Boeddhisme pas geworden tot een echte
Directe Bevrijdingsweg toen rond de vierde eeuw in China de balans was
gevonden, door te erkennen dat alles en iedereen niet alleen leeg is (wat de nadruk tot dat moment
was), maar ook een ware natuur heeft die kennend
is. Het werd Boeddha-natuur genoemd: die betreft de niet te scheiden combinatie
van niet-wetend (leeg) en kennend (licht-schenkend).
Deze twee aanduidingen,
lege essentie en kennende natuur, laten het geheel zien van alles wat je maar Absoluut
kunt noemen. De essentie is dat natuurlijk sowieso, maar samen blijken ze echt alomvattend
en onomstotelijk te zijn. Ik beschouw dit duo, Leegte en Kennen, als de beste
verduidelijking van het versleten (en door westerse filosofie misvormde) woord
‘het Absolute’. Door het non-dualistische
Absolute te beschrijven in een sfeer van een tweetal vind ik groots. Meteen kun je allerlei ervan toepassen op
zaken in het nogal dualistische leven – een ontsnapping à la de zogenaamde advaita shuffle is hier niet mogelijk.
Aan rechts word je al op de kern gewezen, en aan links ook, geweldig! En al die
tijd volslagen absoluut en stil, volstrekt concept-wegblazend en Helder.
In Dzogchen wordt
het samengaan van dit koppel steeds beschreven als onscheidbaar, ononderbroken
en onbelemmerd, zonder enige obstructie. Dit samengaan wordt vaak afgebeeld als
een letterlijk seksueel samenzijn, zie bijvoorbeeld het artikel ‘Yab en Yum zijn nooit gescheiden’. Het samenzijn wordt onbelemmerd (gags-med)
genoemd, en ditzelfde wordt ook steeds gezegd omtrent het derde aspect, de
‘uitdrukking’. Met andere woorden, de uitdrukking is niet een gevolg, maar een onmiddellijkheid of
gelijktijdigheid. Ik denk dat dit juist komt doordat er een letterlijk samenvloeien is van twee elkaar uitsluitende
polen, het afpakkende en het schenkende (en het ontkennende en het bevestigende,
het vrouwelijke en het mannelijke enzovoort). Daardoor is er sprake van een
volslagen onbelemmerde en constant-het-geval-zijnde expressie, bijna alsof er
constant iets explodeert of ejaculeert, misschien wel vanwege de schijnbare
onmogelijkheid dat de twee elkaar uitsluitende polen zich verenigen. Dus
doordat er hierbij geen obstructie is, speelt manifestatie zich onmiddellijk af,
gelijktijdig – er is geen tijdverschil
opmerkbaar. In deze benadering is er nooit een Zondeval geweest.
Vajrasattva |
Als je naar
de vele yab-yum afbeeldingen kijkt,
zie je dat het al helemaal genoeg is. Geen toekomst. Sowieso geen tijd. Je voelt
uitsluitend het grootse dat de twee aspecten van het Absolute blijken samen te
vloeien.
Tót opeens tot je doordringt dat de
figuren op die afbeeldingen iets tonen dat inclusief
de gelijktijdige uitdrukking van het Absolute is. De figuren (‘godheden’)
duiden namelijk meestal op het samensmelten van de essentie en de uitdrukking ervan[3] (wat wil zeggen: ‘essentie’ is vaak een verkorte
aanduiding van ‘essentie-en-zijn-natuur’). Eigenlijk wordt steeds het hele
drietal afgebeeld.
3.
Het derde
aspect noem ik ‘uitdrukking’, en ook wel ‘energetische uitdrukking’. Dit is vertaling
van thugs-rje. Dit Tibetaanse woord
kan ook vertaald worden als ‘capaciteit’, ‘potentie’ en ‘energie’, en ook de
Engelse term ‘responsiveness’ wordt wel gebruikt. Oorspronkelijk betekende het
woord ‘compassie’, en aldus wordt het nog steeds in andere Tibetaanse scholen
geïnterpreteerd.
Er wordt voor het begrip
‘uitdrukking’ ook vaak gebruik gemaakt van de term rtsal. Dat is verwant aan wat in het Sanskriet shakti genoemd wordt, de levenskracht die constant gekoppeld is aan
dat wat de kennende oorsprong van iets is (rtsal
lijkt vooral gebruikt te worden zodra de hele zaak wordt verwoord als een
tweetal in plaats van een drietal, bijvoorbeeld ‘de uitdrukking (rtsal) van Leeg Bewustzijn (rig-pa)’.[4])
Eerlijk
gezegd is het derde aspect de voornaamste reden van mijn aandacht voor het
drietal, en daardoor ook de voornaamste aanleiding om steeds opnieuw de
driehoek te tekenen. Dat begon in 2007, toen ik in een zomer-retraite een tamelijk
grote tekening van de driehoek maakte die ik kon gebruiken bij het onderricht.
No. 1. Philip Renard 2007 |
Op de
tekeningen van de driehoek kun je een aantal andere woorden voor het derde
aspect aantreffen, waarbij het wel om de uitdrukking (thugs-rje) draait, maar dan benoemd naar aanleiding van het kenmerk ervan: in dit geval is dat het
reeds genoemde ‘niet-belemmerdzijn’ (gags-med).
Zo kwam ik in de eerste hier getoonde tekening (no. 1) tot de uitdrukking
‘onmiddellijke uitdrukking in vrijheid’, om te benadrukken dat in de
onmiddellijkheid ervan nog geen onvrijheid besloten ligt. En op tekening 2 uit
hetzelfde jaar, geheel bovenin dit artikel, probeer ik een drietal
toespitsingen van thugs-rje te
benoemen die in veel Dzogchen-teksten opduiken. Vooral de term rgyan heeft mij altijd aangesproken. Hij
betekent ‘ornament’, wat wil zeggen een verrijking van dat wat constant
al werkelijk is. Het is datzelfde wat ik eerder verwoord heb in het artikel
‘Eigenheid’. Iets is al wat het is, en toch, door een paar kleine toevoegingen,
worden de zaken opeens heel anders. Hoe bijzonder! Hoe ongelooflijk zegenend is
dit! Alleen maar door een toevoeging, een verfijning of een versiering!
No. 3. Philip Renard 2014 |
In tekening 3
heb ik getracht de zaak tot enkele kale woorden terug te brengen. Ik heb op een
gegeven moment de punt van de driehoek naar onderen gebracht; later zal ik daar
iets meer over schrijven. Het oerduo blijft uiteraard altijd hetzelfde, daar
zal nooit iets anders staan, maar dat derde
aspect, dat heet nu plotseling Levenskracht. En ook ‘Beleving’. Deze term heb
ik onlangs in een ander artikel toegelicht; hij is in mijn ogen zeer geschikt als vertaling
van het genoemde woord thugs-rje.
No. 4. Philip Renard 2015 |
Dan driehoek 4, van vorig jaar. Daar schrijf ik allerlei dingen bij vanuit een poging om al tekenend de zaak te verscherpen. Met As It Is, Vol. II, van Tulku Urgyen erbij, en allerlei vragen die ik mezelf stel. De Engelse uitdrukking ‘suffused with knowing’ (o.a. p. 139-140 van genoemde boek) heb ik gaandeweg vertaald naar ‘doordrenkt van besef’. Met andere woorden, het derde aspect is niet alleen Beleving, maar in sommige gevallen opeens ook Besef.
Ik vind zoiets prachtig. Tulku
Urgyen zegt hierover: “Als de uitdrukking (rtsal)
van Bewustzijn (rig-pa, dwz. het Lege
Bewustzijn) zichzelf herkent, daagt het als Besef (shes-rab).”[5] Let wel: als er herkenning
is. Als er geen herkenning is, blijft rtsal
oftewel thugs-rje gewoon louter
Beleving, louter ‘dat wat nou eenmaal expressie is’, gewaar of niet, bewust of
niet. En onder de driehoek heb ik een baby-driehoek getekend die een soort
afspiegeling is. Die komt hierna pas. Die is wel wat je noemt ‘het gevolg’.
No. 5. Philip Renard 2015 |
Op tekening 5
laat ik een heleboel termen zien, die weliswaar door de hoeveelheid verwarrend
kunnen werken, óf juist, zodra ze vanuit de juiste blik worden gezien, tot
verheldering kunnen leiden. Wat mij betreft heeft dit soort aandacht altijd tot
verheldering geleid; voor mij is het een leren wat eindelijk echt plezierig leren is! Dit leren betreft geen
‘weten’, dat is voor mij zo ongelooflijk zegenend. Nee, niet-weten is hier de baas, slechts de drang om helderheid te mogen
meemaken, waarbij de taal een genoeglijke toevoeging is. ‘Onbelemmerde
uitdrukking’ is het. Op deze vijfde tekening toon ik doelbewust een heel scala aan
termen die in Dzogchen gebruikt worden om dit derde aspect zo volledig mogelijk tot zijn recht te
laten komen.
No. 6. Philip Renard 2016 |
En dan kom ik
op de recent gemaakte tekening 6, waarop de punt, de punt van het derde aspect die steeds naar
beneden wees, opeens weer naar boven staat. Weliswaar om het uit te proberen,
maar toch qua effect meteen voelbaar. Op de tekening staat verder nog wat
tekst, dus dat behoeft hier niet opnieuw een toelichting. Toen ik er een paar jaar
geleden toe overging om de punt naar beneden te laten wijzen, was dat om een
verband te leggen met de afbeelding van ‘de Pil’ (zie het boekje ‘Ik’ is een deur, p. 64), de cirkel van Beleving, met
daarin de tweezijdigheid van het ‘ik ben’-beginsel. Dit verband kan toegelicht
worden door de opmerking van Tulku Urgyen die ik hierboven aanhaalde: “Als
de uitdrukking van Bewustzijn zichzelf herkent, daagt het als Besef.” De Pil is
een afbeelding van de allereerste dualiteit, van een tweeslachtigheid die al in
Beleving vervat zit. De bovenste helft van de Pil is de plaats om aan te geven
‘dat de uitdrukking zichzelf herkent’, met andere woorden de plaats om Besef
mee aan te duiden. En de onderste helft van de Pil duidt dat aan waar nog geen
herkenning is, nog geen Besef (ik zal over deze combinatie van de driehoek en
de Pil een keer een artikel maken: ‘De Cirkel en de Driehoek’).
Het derde aspect, de uitdrukking
oftewel Beleving, is dus dat waar de herkenning moet gebeuren. Zoals Tulku
Urgyen steeds benadrukt: “De enige mogelijkheid om te herkennen ligt in de
uitdrukking.”[6] In rig-pa zelf, lege essentie & kennende natuur tezamen, is nooit
enige verwarring, dus dat behoeft geen herkenning of bevrijding. De uitdrukking
behoeft bevrijding.
[1] Hierbij wil ik meteen ook mijn dank betuigen
aan een aantal Tibetaans-Engelse vertalers, waaronder in de eerste plaats John
M. Reynolds genoemd moet worden als degene die me de meeste verhelderende detailleringen
heeft aangereikt. Zijn Glossary van Dzogchen-termen in The Golden Letters (Ithaca, NY: Snow Lion, 1996; p. 307-335) is
voor mij nog steeds de meest directe gids.
[2] Het wonderlijke doet zich voor dat ngo-bo en rang-bzhin allebei termen zijn die een vertaling zijn van
het Sanskriet-woord svabhava. Dit
woord was in Nagarjuna’s behandeling van leegte een kernbegrip, dat hij beschreef
als niet-werkelijk. Maar hij bedoelde met het woord svabhava steeds ‘de specifieke eigen natuur, met een onafhankelijk
bestaan’, zonder de andere soort ‘uiteindelijke eigen natuur’ (het
latere begrip ‘Boeddha-natuur’) aandacht te geven. Dit doet denken aan wat ik
in een recent artikel heb beschreven, over het verschil tussen eigenheid
in de universele zin van het woord en de specifieke (of persoonlijke). Als dit verschil
niet wordt opgemerkt of gewaardeerd, kun je steeds misverstanden tegenkomen.
[3] In het algemeen duiden de yab-yum afbeeldingen op een samengaan van wat in Sanskriet heet Prajna en Upaya (dit zijn latere equivalenten van Shunyata en Karuna,
Leegte en Compassie). Prajna duidt op
het Kennende Beginsel, dat altijd als vrouwelijk wordt beschouwd, en Upaya betekent het ‘vaardig toepassen’
in de wereld, met andere woorden ‘de uitdrukking’. Dit wordt in deze context
als het mannelijke beschouwd.
[4] Het woord ‘Bewustzijn’ blijf ik graag hanteren
voor rig-pa, ondanks het feit dat rig-pa door een paar andere vertalers nadrukkelijk
met ‘Gewaarzijn’ wordt aangeduid. Ik blijf hiermee trouw aan een lange
Nederlandse vertaaltraditie van non-dualistische tekst waarin de term Bewustzijn gehanteerd wordt voor het
Uiteindelijke Kennende Beginsel. Hiermee wil ik aangeven dat we het niet opeens
over iets anders hebben. We hebben het over het altijd-aanwezige, Verschilloze, Kennende Beginsel
(overigens vind ik ook het woord
Gewaarzijn hier uitstekend passen; je mag bij vertalen uiteraard dergelijke
keuzes maken). Rig-pa is altijd aanwezig. De opvatting dat ma-rig-pa vertaald kan worden met ‘de afwezigheid van rig-pa’ beschouw ik als een vergissing. Het betekent louter ‘het niet-herkennen van rig-pa’. Zie over het verschillend interpreteren van Bewustzijn ook mijn artikel over Beleving; daarin ging het o.a. over de gesprekken tussen Wolter
Keers en Nisargadatta.
[5] Tulku Urgyen, As It Is, Vol. I, Boudhanath: Rangjung Yeshe, 1999; p. 146 en 202.
[6] As It
Is, Vol. I; p. 201-202.
Wat een knisperent artikel! Mooi om dit onscheidbaar drietal weer zo onder de aandacht te brengen. En ook je verschillende vertalingen te laten zien. Ik was deze Tibetaanse Volledigheid helemaal vergeten en al lezende en kijkende pakt het me bij de lurven. Oh wat een mysterie.
BeantwoordenVerwijderen