zondag 14 mei 2017


                                                                                                                            Philip Renard, 1967
 
Dankzij de zestiger jaren
                             
                    Deel Een

Herhaaldelijk kom je tekstjes tegen over de zestiger jaren (welk fenomeen zich nu 50 jaar geleden heeft afgespeeld). Soms is dat in de jolige sfeer: kralen, ‘hippies’, geinige zonnebrilletjes, love & peace, verkleedpartijen met gordijnkapsel, enzovoort. En soms is dat stoerder, alsof het vooral om barricades ging. Krakers, provo’s – kortom rebellen. Politie was een vijand, of een instantie die je belachelijk moest maken. En het Ban-de-bom-teken overal tussendoor, als een toonbaar baken waar zelfs een burgerjongen niet mee kon uitglijden, in geen enkel gezelschap.

Omdat het begin van mijn volwassen leven synchroon liep met deze jaren, wil ik een paar tekstjes schrijven die eraan gewijd zijn om een andere toon te zetten, een soort ondertoon, en om die voelbaar en hoorbaar te maken. Het is een ondertoon waarover nog steeds voornamelijk gegniffeld wordt, of die gewoon genegeerd wordt, vandaar dat het mij terecht lijkt om eraan bij te dragen dat de belangstelling hiervoor meer en meer in een gewoonheid zal kunnen overgaan. En in een erkentelijkheid.
            Deze ondertoon betreft datgene wat ik waarachtig geestelijk zou willen noemen. Weliswaar zijn hier allerlei clichés uit voortgekomen (zoals een ‘spirituele’ New Age), maar voor mij blijft het waar dat in de zestiger jaren voor het eerst in de geschiedenis van de westerse mensheid het zogenaamde geestelijk leven een realiteit werd, in plaats van een geloof.

De westerse mens had wel eerder een oprechte belangstelling getoond voor een geestelijk leven dat niet meer louter een geloof betrof. Dat was met name gebeurd tussen ongeveer 1880 en 1914 (met ingangen als theosofie en allerlei geestelijk-georiënteerde communes; zie bijvoorbeeld de dagboeken van Frederik van Eeden). Het was vaak indrukwekkend, en toch bleef het geheel in de sfeer van de hoop, en vooral het ideaal.
            In de zestiger jaren werd dit vervangen door een letterlijk ervaren. Meestal gebeurde dit dankzij het innemen van een geest-wijzigende substantie zoals LSD of mescaline. Ook al zijn er mensen[1] die zeggen dat een mystieke ervaring iets anders is dan de ervaring die wordt geboden door het innemen van LSD, ik beschouw het als veel wezenlijker dat LSD de mens toen heeft laten ondervinden wat met het woord Werkelijkheid wordt bedoeld (het hele praten over ‘of het nou echt wel hetzelfde is als dat wat door bijvoorbeeld Johannes van het Kruis werd ervaren’: dat is wat mij betreft iets voor roomse intellectuelen die zelf niet Johannes van het Kruis heten. Louter bijzaak).
            Ook al zijn er eventueel uitwassen aan te wijzen die mogelijk te maken hebben met het toenmalige gebruik van psychedelica, zoals de toename van het gebruik van hard drugs en misschien een vermeerdering van chaos, het blijft voor mij groots dat toen door een psychedelisch middel een Totale Ommekeer is geschonken aan een hele generatie, van San Francisco tot Amsterdam. Westerse Verlichting kwam voor het eerst letterlijk in aanraking met de oosterse.
            Ja, ik durf te spreken van een Totale Ommekeer. Dat durf ik omdat mijn leven parallel liep.
           
Ik beschouw het jaar 1963 als het begin van wat ‘zestiger jaren’ wordt genoemd (in maart het eerste Beatle-album, en in mei het eerste album van Dylan met eigen materiaal, en ook in mei het ontslag van Timothy Leary als professor op Harvard waarna hij voor zijn psychedelisch onderzoek een eigen plek kreeg op Millbrook, NY; en in juni was daar nog het debuut van de Stones, met Chuck Berry’s ‘Come On’ – de muziekvoorbeelden noem ik ook omdat deze personen op een gegeven moment een bijdrage hebben geleverd aan het wereldwijd verspreiden van de  psychedelisch-geestelijke revolutie).
            Precies toen maakte ik een omslag mee. Ook ik begon toen. In het voorjaar van 1963 gebeurden er drie dingen die voor mij als achttienjarige van wezenlijk belang waren: ik raakte voor het eerst stoned (op Congo-weed), ik neukte voor het eerst (voor het eerst een waarachtige samenvloeiing met iemand anders, wat het begin was van een intieme relatie die bijna twee jaar duurde), en ik ging op yoga (wat toen nog een buitenissig iets was, kille avonden in een Amsterdams gymnastieklokaal). Ik was in die tijd steeds dieper overtuigd geraakt van het niet-bestaan van God. Ik was opgevoed in een gereformeerd gezin, en ging al sinds mijn dertiende niet meer naar de kerk, maar pas sinds een jaar durfde ik me atheïst te noemen.
            Twee jaar later nam ik, onder de indruk geraakt door een paar schriftelijke getuigenissen erover, LSD in. Een suikerklontje, dat ik samen met een vriend in de stad had gekocht en meteen erna in mijn mond liet smelten. Dat was op 5 mei 1965. Bevrijdingsdag werd in Nederland toen nog gevierd als echte feestdag; nu is dat nauwelijks meer voor te stellen. Het was als Koninginnedag, in ieder geval net zo rumoerig, en net zo feestelijk bedoeld. Zo werd het afsteken van rotjes vlakbij een ander mens bijvoorbeeld nog als uiting van feestgevoel beschouwd. Voor mij werd het inderdaad Bevrijdingsdag, maar dan in een ander opzicht. De vraag over het al of niet bestaan van God werd lachwekkend. De Helderheid van Licht op zich bleek ál het andere in te sluiten, elk idee, elke emotie. Ik zal over mijn kennismaking met deze Helderheid in een volgende aflevering iets uitvoeriger schrijven.

Nog even terug naar de eerdere opmerking over het ‘voor het eerst tot realiteit worden van geestelijk leven’. Ja, zo noem ik dit, want ik durf te zeggen dat vóór die tijd, vóór ongeveer 1963, alleen uitzonderingen belangstelling hadden voor het zogenaamd geestelijke, en vaak waren dit eigenlijk zonderlingen. Ik kwam die dan wel eens tegen in een obscure tweedehands-boekwinkel in Amsterdam-West. Nooit heb ik van die mensen een uitstraling beleefd van enig zicht op wat ‘werkelijkheid’ is. Dit hele onderwerp werd toen nog in één adem genoemd met het occulte.
            In de zestiger jaren maakte het ontwikkelingsdenken van de Westerse Verlichting (met allerlei uitlopers ervan, zoals uiteraard ook chemisch onderzoek) het mogelijk dat een geestelijke revolutie begon die qua inhoud of boodschap voornamelijk te danken is aan Oosterse Verlichting. De boodschap die bijvoorbeeld gebracht werd in het bekende begeleidingsboek bij het gebruik van LSD, The Psychedelic Experience,[2] was gebaseerd op het Tibetaanse Dodenboek, een tekst die in feite Dzogchen-onderricht is. Dzogchen, de kern van het Tibetaans boeddhisme, werd opeens raadgever voor de westerse mens die met zijn meest intense psychische vervormingen werd geconfronteerd. Want zo mag je het effect van psychedelica wel benoemen. Wat mij betreft gaat het bij het innemen van zo’n middel niet om het zogenaamde trippen, maar juist om te leren om door je trips heen te kijken. Je wordt geconfronteerd met het gegeven dat je in feite continu gewend bent aan je oude trips, je groefachtige geneigdheden, en dat je nu een kans krijgt daar helemaal doorheen te kijken. Dit is wat ik althans van LSD geleerd heb, en waarvoor ik tot op heden heel dankbaar ben.
            Ik voel zelf nooit een terugverlangen naar de zestiger jaren, een nostalgie. Nooit. Waar ik het hier over heb is juist de kennismaking met waarachtige tijdloosheid. De kennismaking daarmee is toen aan een hele generatie geschonken, waardoor velen ervan het begrip ‘intelligentie’ gaandeweg opnieuw hebben leren invullen.

1.  R.C. Zaehner, Mysticism, Sacred and Profane. Londen, 1957. Vertaald als Mystiek. Sacraal en profaan. Een onderzoek betreffende een aantal bovennatuurlijke ervaringen. Amsterdam: De Bezige Bij, Kwintessens-serie, 1969.
2.  Timothy Leary, Ralph Metzner en Richard Alpert, The Psychedelic Experience. New Hyde Park, NY, 1964. Vertaald als De psychedelische ervaring. Een handboek gebaseerd op Het Tibetaanse Dodenboek. Amsterdam: De Bezige Bij, Kwintessens-serie, 1969.