Eigenheid
Over
het werkelijkheidsgehalte van het specifieke
dat
je ook bent
Uitdrukking begint steeds opnieuw.
Hij blijft kersvers, want
hij begint nu pas.
Hij begint vanuit je eigenheid.
Die is nog nét niet persoonlijk, hoewel
er meteen al kleur is. Er is al ‘verschil’.
En toch is Echtheid
niet geweken.
Het is in de westerse versie van de Advaita Vedanta, het milieu van
satsang en non-dualiteit, langzamerhand een bekend gegeven geworden dat
uitsluitend het tijdloze en onveranderlijke werkelijk is. Niets van wat
verandert kan helemaal werkelijk zijn – zodra iets gewijzigd is, is immers het
voorafgaande kennelijk niet meer het geval, dus niet helemaal echt meer te
noemen. Iets dat nu niet meer echt is, blijkt dan zojuist eigenlijk ook niet
helemaal echt te zijn geweest. ‘Echt’ wil juist zeggen echt, rotsvast, nooit onecht.
Dikwijls wordt in de
Advaita alles wat niet helemaal echt is, meteen ‘illusie’ genoemd. Met als
consequentie dat alles wat we zien en meemaken meteen dit stempel van illusie
krijgt. Zoals bijvoorbeeld Wolter Keers het al in de zeventiger jaren
uitdrukte: “... dat er om te beginnen niemand bestaat als onafhankelijk
individu: alle activiteit van de persoonlijkheid is maya, begoocheling.” Ja, maya: dat is ook in het Westen een
cliché dat al behoorlijk oud is, en dat meestal een lading heeft gekregen van
‘waardeloos’, ‘niet de moeite waard om het erover te hebben’.
Je kunt bij jezelf checken wat er eigenlijk werkelijk is aan je. Zodra
je de vraag ‘wie ben ik?’ helemaal laat binnenvallen, is er niet een bepaald
iets of iemand te vinden. Er is geen omkaderd iets, er is geen vorm of kleur te
zien, geen enkele nuance of ‘kern’, alleen maar een volledig wegvallen van alle
kenmerken en beperkingen. Maar je ervaart wel een volkomen echtheid, een niet te wijzigen onomstotelijkheid.
Je kunt herkennen dat
dít is wat je bent; dit is je wezenlijke natuur, die geheel voorafgaat aan
enige persoonlijke invulling of kleur.
Ik noem deze
herkenning ook wel Besef. Een zien van wat weliswaar niet-iets is, en
niet-iemand, maar wat wel helemaal eigen is. Zelfs het meest eigene dat
je maar kunt opmerken.
Toch is hiermee nog niet alles gezegd. Dat realiseerde ik me ook toen
ik aan Het Boek van Besef werkte en
in het eerste hoofdstuk meteen begon met dit thema van eigenheid. Ik zag
dat deze manier van praten, waarin het niet gaat om een persoonlijke eigenheid,
uiteraard niet het geheel betreft, ja zelfs alleen maar het wezenlijke kernpunt
beschrijft, vanwege de noodzaak van eerst
alle nadruk op de kern van de zaak. Ik zag al snel dat het hele boek in feite
een soort Deel Een is van een tweetal of drietal boeken waarin geprobeerd wordt
wél het geheel te belichten.
Want het is weliswaar
kloppend om te zeggen dat dit niet-iets en niet-iemand het meest eigene is dat
er is, maar tegelijkertijd is het terecht om de andere soort eigenheid, noem
het maar de ‘meer gebruikelijke’, ‘persoonlijke’ eigenheid, meteen erna ook
te waarderen. Ik beschouw deze persoonlijke eigenheid namelijk als een verrijking van de Werkelijkheid. Het is
het waarderen van alle oorspronkelijke uitdrukking van onszelf, of die zich nu
afspeelt in kunst, muziek, communicatie of iets anders. Het is ook verrijking
te noemen dat er zulke totaal verschillende manieren zijn om de Werkelijkheid door
te geven, zoals gedemonstreerd in het verschil tussen bijvoorbeeld Nisargadatta
Maharaj en Ramana Maharshi.
Maar persoonlijke
eigenheid lijkt in veel Advaita-kringen wel taboe. ‘Er IS niet zoiets.’ ‘Er is helemaal
geen persoon, dus hoe zou je van een persoonlijke eigenheid kunnen spreken!’ Toch
denk ik dat het spreken hierover heel zinnig is, juist vanuit de blik van constant-kennend Bewustzijn. Ik heb namelijk het
gevoel dat er nu al behoorlijk veel mensen zijn die hun ware natuur moeiteloos
kunnen herkennen, en dat velen hiervan eigenlijk rijp zijn om het accent meer
te gaan leggen op het uitwisselen van de verschillende interpretaties van de herkenning,
inclusief de verschillende vormen van integratie ervan.
Waar het bij de
herkenning ging om het denken te doorzien en los te laten, gaat het er bij de
interpretatie van de herkenning om je denken opnieuw te leren gebruiken, maar
dan vanuit Niet-denken, vanuit
constant-kennend Bewustzijn (de bekende uitspraak van Kant, “Heb de moed om je
van je eigen verstand te bedienen!” zou
dan op een heel nieuwe manier weer aan de orde zijn).
Ik zou eraan willen
bijdragen dat er een taalgebruik ontstaat waaruit duidelijk blijkt dat
inderdaad ‘niet-iets & niet-iemand’ het enige is dat werkelijk is in de
uiteindelijke zin van het woord, maar dat er desondanks gesproken kan worden en
mag worden over de verschillen, die de directe uitdrukking zijn van werkelijkheid. Als directe uitdrukking worden
verschillen in feite nog steeds doorstraald door het Echte.
Het kan dienend zijn om oog te krijgen voor de onlosmakelijkheid van onze
wezenlijke natuur en onze uitdrukking ervan.
Wie we werkelijk zijn
kun je ‘essentie’ noemen, iets dat niet geboren is en niet gewijzigd. Maar op zich bestaat er natuurlijk niet
zoiets als essentie. Essentie is altijd de essentie van iets. Het is typisch
een term die een verhouding aangeeft. En dat waartoe het in verhouding staat is
‘uitdrukking’. Als er geen uitdrukking is, is er ook niet zoiets als essentie.
De essentie kun je alleen maar opmerken vanuit de uitdrukking – alleen in de uitdrukking is realisatie
mogelijk.
Nu is het mooie van
uitdrukking dat hij altijd specifiek is. Dat wil zeggen dat er meteen
verschil is. Uitdrukking is nooit algemeen, of universeel. Een niet-specifieke
uitdrukking bestaat niet. Op het moment dat essentie tot uitdrukking komt, is
er nog helemaal geen kleefkracht of fixatie, geen bezitsdrang, geen
machtsstreven. Er is nog niets te verdedigen, en toch is het wel meteen
specifiek.
Over dit meest directe specifieke heb ik het hier. Het heeft al meteen
kleur. En het is nog steeds helemaal ‘eigen’, en nu in een tweede zin van het
woord. De overgang naar deze tweede soort is naadloos.
Op het beginpunt van
je uitdrukking kun je zien dat jouw uiting meteen verschilt van die van de man
of vrouw naast je. En ook kun je zien hoe zuiver en eigen je je hier nog uitdrukt.
Wel blijft uiteraard het allerbelangrijkste punt: ‘zie eerst dat jij
Bewustzijn zelf bent, wat volstrekt niet-persoonlijk is, en niet-iets’, maar
daarna, na het daadwerkelijk beseffen
hiervan, kun je meteen zien dat de zogenaamde ‘jij’ nou eenmaal ook een
kleur heeft, een sfeer – met allerlei talenten en bijzonderheden, en ook dat
dit alles niet meteen onwerkelijk is, of ‘illusie’. Het werkelijk-zijn van
jezelf, dat je diepgaand beseft hebt, blijft een werkelijk-zijn ook in je spontaniteit, in je directe
uitdrukking of creatie. Deze directe uiting is nog steeds helemaal ‘eigen’.
Deze soort eigenheid
zit nou eenmaal in je creativiteit en originaliteit. Je bent nog helemaal
oorspronkelijk, omdat je uit leegte
tapt, dat wil zeggen uit de volslagen oningevulde Echtheid. Er is een onschuld
die nog mogelijk blijkt in verschil, zoals te voelen bij de verschillen tussen
klederdrachten. Ja, het is waar: in een oogwenk kan de onschuld weg zijn, en is
het ‘ik ben beter dan jij’. Maar vóór dat moment is het wat mij betreft alleen
maar terecht om ook nadruk te leren leggen op het eigene in de tweede,
individuele zin van het woord, op een geheel nieuwe manier, waarin ego herkend
wordt en doorzien.
Misschien kan door dit schrijfsel een beetje worden aangevoeld wat ik
bedoel als ik wel eens de uitdrukking ‘Heilige Volgorde’ gebruik. Hiermee
probeer ik de terechtheid aan te geven om de aandacht eerst te laten gaan naar
Dat wat nog helemaal zonder entiteit is, zonder objectwaarde, zonder concept.
De term ‘heilig’ gebruik ik vanuit een poging om naar iets te wijzen waar nog
geen belang is. Geen methode, geen auteur.
Maar een ‘volgorde’
veronderstelt dat er na dat eerste-en-belangrijkste dan toch nog een tweede of
derde volgt, anders kun je niet van volgorde spreken. En over zo’n tweede heb
ik het hier, in het huidige schrijven. ‘Schep gerust een tweede’, zeg ik eigenlijk
(met een lichte knipoog naar een titel van een heel aardig boekje, die luidt
‘Schep geen tweede’, van een man die al in de dertiger jaren dankzij
Krishnamurti tot helderheid was gekomen). Schep gerust een tweede – maar zie
EERST wie je werkelijk bent. Zie eerst de essentie, waar nog geen ‘tweede’ is, nog
geen enkele vorm van weten.
Dus hoewel het waar is dat je er goed aan doet om je specifiekheid en
uniekheid naar buiten te laten komen, blijft het van kracht dat éérst de
Afpakker langs moet komen. Eerst moet alles opgegeten worden, of zoals Jezus
het volgens Johannes uitdrukte: “Als de graankorrel niet in de aarde valt en
sterft, blijft hij alleen – maar als hij sterft, brengt hij veel vrucht voort.”
Eerst moet er gebogen
worden, voor Dat wat altijd het geval is en waar geen succes mee te behalen
valt. Maar als Dat helemaal herkend is, in oprechtheid en nederigheid, dan doe
je er goed aan om op te staan, in de herkenning dat je ook een specifieke uitdrukking bent van het
Echte.
Uitdrukking begint steeds opnieuw.
Hij blijft kersvers, want
hij begint nu pas.
Hij begint vanuit je eigenheid.
Die is nog nét niet persoonlijk, hoewel
er meteen al kleur is. Er is al ‘verschil’.
En toch is Echtheid
niet geweken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten