zondag 18 september 2016



Eigenheid

Over het werkelijkheidsgehalte van het specifieke
dat je ook bent

Uitdrukking begint steeds opnieuw.
Hij blijft kersvers, want
hij begint nu pas.
Hij begint vanuit je eigenheid.
Die is nog nét niet persoonlijk, hoewel
er meteen al kleur is. Er is al ‘verschil’.
            En toch is Echtheid niet geweken.

Het is in de westerse versie van de Advaita Vedanta, het milieu van satsang en non-dualiteit, langzamerhand een bekend gegeven geworden dat uitsluitend het tijdloze en onveranderlijke werkelijk is. Niets van wat verandert kan helemaal werkelijk zijn – zodra iets gewijzigd is, is immers het voorafgaande kennelijk niet meer het geval, dus niet helemaal echt meer te noemen. Iets dat nu niet meer echt is, blijkt dan zojuist eigenlijk ook niet helemaal echt te zijn geweest. ‘Echt’ wil juist zeggen echt, rotsvast, nooit onecht.
            Dikwijls wordt in de Advaita alles wat niet helemaal echt is, meteen ‘illusie’ genoemd. Met als consequentie dat alles wat we zien en meemaken meteen dit stempel van illusie krijgt. Zoals bijvoorbeeld Wolter Keers het al in de zeventiger jaren uitdrukte: “... dat er om te beginnen niemand bestaat als onafhankelijk individu: alle activiteit van de persoonlijkheid is maya, begoocheling.” Ja, maya: dat is ook in het Westen een cliché dat al behoorlijk oud is, en dat meestal een lading heeft gekregen van ‘waardeloos’, ‘niet de moeite waard om het erover te hebben’.

Je kunt bij jezelf checken wat er eigenlijk werkelijk is aan je. Zodra je de vraag ‘wie ben ik?’ helemaal laat binnenvallen, is er niet een bepaald iets of iemand te vinden. Er is geen omkaderd iets, er is geen vorm of kleur te zien, geen enkele nuance of ‘kern’, alleen maar een volledig wegvallen van alle kenmerken en beperkingen. Maar je ervaart wel een volkomen echtheid, een niet te wijzigen onomstotelijkheid.
            Je kunt herkennen dat dít is wat je bent; dit is je wezenlijke natuur, die geheel voorafgaat aan enige persoonlijke invulling of kleur.
            Ik noem deze herkenning ook wel Besef. Een zien van wat weliswaar niet-iets is, en niet-iemand, maar wat wel helemaal eigen is. Zelfs het meest eigene dat je maar kunt opmerken.

Toch is hiermee nog niet alles gezegd. Dat realiseerde ik me ook toen ik aan Het Boek van Besef werkte en in het eerste hoofdstuk meteen begon met dit thema van eigenheid. Ik zag dat deze manier van praten, waarin het niet gaat om een persoonlijke eigenheid, uiteraard niet het geheel betreft, ja zelfs alleen maar het wezenlijke kernpunt beschrijft, vanwege de noodzaak van eerst alle nadruk op de kern van de zaak. Ik zag al snel dat het hele boek in feite een soort Deel Een is van een tweetal of drietal boeken waarin geprobeerd wordt wél het geheel te belichten.
            Want het is weliswaar kloppend om te zeggen dat dit niet-iets en niet-iemand het meest eigene is dat er is, maar tegelijkertijd is het terecht om de andere soort eigenheid, noem het maar de ‘meer gebruikelijke’, ‘persoonlijke’ eigenheid, meteen erna ook te waarderen. Ik beschouw deze persoonlijke eigenheid namelijk als een verrijking van de Werkelijkheid. Het is het waarderen van alle oorspronkelijke uitdrukking van onszelf, of die zich nu afspeelt in kunst, muziek, communicatie of iets anders. Het is ook verrijking te noemen dat er zulke totaal verschillende manieren zijn om de Werkelijkheid door te geven, zoals gedemonstreerd in het verschil tussen bijvoorbeeld Nisargadatta Maharaj en Ramana Maharshi.
            Maar persoonlijke eigenheid lijkt in veel Advaita-kringen wel taboe. ‘Er IS niet zoiets.’ ‘Er is helemaal geen persoon, dus hoe zou je van een persoonlijke eigenheid kunnen spreken!’ Toch denk ik dat het spreken hierover heel zinnig is, juist vanuit de blik van constant-kennend Bewustzijn. Ik heb namelijk het gevoel dat er nu al behoorlijk veel mensen zijn die hun ware natuur moeiteloos kunnen herkennen, en dat velen hiervan eigenlijk rijp zijn om het accent meer te gaan leggen op het uitwisselen van de verschillende interpretaties van de herkenning, inclusief de verschillende vormen van integratie ervan.
            Waar het bij de herkenning ging om het denken te doorzien en los te laten, gaat het er bij de interpretatie van de herkenning om je denken opnieuw te leren gebruiken, maar dan vanuit Niet-denken, vanuit constant-kennend Bewustzijn (de bekende uitspraak van Kant, “Heb de moed om je van je eigen verstand te bedienen!” zou dan op een heel nieuwe manier weer aan de orde zijn).
            Ik zou eraan willen bijdragen dat er een taalgebruik ontstaat waaruit duidelijk blijkt dat inderdaad ‘niet-iets & niet-iemand’ het enige is dat werkelijk is in de uiteindelijke zin van het woord, maar dat er desondanks gesproken kan worden en mag worden over de verschillen, die de directe uitdrukking zijn van werkelijkheid. Als directe uitdrukking worden verschillen in feite nog steeds doorstraald door het Echte.        
           
Het kan dienend zijn om oog te krijgen voor de onlosmakelijkheid van onze wezenlijke natuur en onze uitdrukking ervan.
            Wie we werkelijk zijn kun je ‘essentie’ noemen, iets dat niet geboren is en niet gewijzigd. Maar op zich bestaat er natuurlijk niet zoiets als essentie. Essentie is altijd de essentie van iets. Het is typisch een term die een verhouding aangeeft. En dat waartoe het in verhouding staat is ‘uitdrukking’. Als er geen uitdrukking is, is er ook niet zoiets als essentie. De essentie kun je alleen maar opmerken vanuit de uitdrukking –  alleen in de uitdrukking is realisatie mogelijk.
            Nu is het mooie van uitdrukking dat hij altijd specifiek is. Dat wil zeggen dat er meteen verschil is. Uitdrukking is nooit algemeen, of universeel. Een niet-specifieke uitdrukking bestaat niet. Op het moment dat essentie tot uitdrukking komt, is er nog helemaal geen kleefkracht of fixatie, geen bezitsdrang, geen machtsstreven. Er is nog niets te verdedigen, en toch is het wel meteen specifiek.
           
Over dit meest directe specifieke heb ik het hier. Het heeft al meteen kleur. En het is nog steeds helemaal ‘eigen’, en nu in een tweede zin van het woord. De overgang naar deze tweede soort is naadloos.
            Op het beginpunt van je uitdrukking kun je zien dat jouw uiting meteen verschilt van die van de man of vrouw naast je. En ook kun je zien hoe zuiver en eigen je je hier nog uitdrukt.

Wel blijft uiteraard het allerbelangrijkste punt: ‘zie eerst dat jij Bewustzijn zelf bent, wat volstrekt niet-persoonlijk is, en niet-iets’, maar daarna, na het daadwerkelijk beseffen hiervan, kun je meteen zien dat de zogenaamde ‘jij’ nou eenmaal ook een kleur heeft, een sfeer – met allerlei talenten en bijzonderheden, en ook dat dit alles niet meteen onwerkelijk is, of ‘illusie’. Het werkelijk-zijn van jezelf, dat je diepgaand beseft hebt, blijft een werkelijk-zijn ook in je spontaniteit, in je directe uitdrukking of creatie. Deze directe uiting is nog steeds helemaal ‘eigen’.
            Deze soort eigenheid zit nou eenmaal in je creativiteit en originaliteit. Je bent nog helemaal oorspronkelijk, omdat je uit leegte tapt, dat wil zeggen uit de volslagen oningevulde Echtheid. Er is een onschuld die nog mogelijk blijkt in verschil, zoals te voelen bij de verschillen tussen klederdrachten. Ja, het is waar: in een oogwenk kan de onschuld weg zijn, en is het ‘ik ben beter dan jij’. Maar vóór dat moment is het wat mij betreft alleen maar terecht om ook nadruk te leren leggen op het eigene in de tweede, individuele zin van het woord, op een geheel nieuwe manier, waarin ego herkend wordt en doorzien.

Misschien kan door dit schrijfsel een beetje worden aangevoeld wat ik bedoel als ik wel eens de uitdrukking ‘Heilige Volgorde’ gebruik. Hiermee probeer ik de terechtheid aan te geven om de aandacht eerst te laten gaan naar Dat wat nog helemaal zonder entiteit is, zonder objectwaarde, zonder concept. De term ‘heilig’ gebruik ik vanuit een poging om naar iets te wijzen waar nog geen belang is. Geen methode, geen auteur.
            Maar een ‘volgorde’ veronderstelt dat er na dat eerste-en-belangrijkste dan toch nog een tweede of derde volgt, anders kun je niet van volgorde spreken. En over zo’n tweede heb ik het hier, in het huidige schrijven. ‘Schep gerust een tweede’, zeg ik eigenlijk (met een lichte knipoog naar een titel van een heel aardig boekje, die luidt ‘Schep geen tweede’, van een man die al in de dertiger jaren dankzij Krishnamurti tot helderheid was gekomen). Schep gerust een tweede – maar zie EERST wie je werkelijk bent. Zie eerst de essentie, waar nog geen ‘tweede’ is, nog geen enkele vorm van weten.

Dus hoewel het waar is dat je er goed aan doet om je specifiekheid en uniekheid naar buiten te laten komen, blijft het van kracht dat éérst de Afpakker langs moet komen. Eerst moet alles opgegeten worden, of zoals Jezus het volgens Johannes uitdrukte: “Als de graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft hij alleen – maar als hij sterft, brengt hij veel vrucht voort.”
            Eerst moet er gebogen worden, voor Dat wat altijd het geval is en waar geen succes mee te behalen valt. Maar als Dat helemaal herkend is, in oprechtheid en nederigheid, dan doe je er goed aan om op te staan, in de herkenning dat je ook een specifieke uitdrukking bent van het Echte.

Uitdrukking begint steeds opnieuw.
Hij blijft kersvers, want
hij begint nu pas.
Hij begint vanuit je eigenheid.
Die is nog nét niet persoonlijk, hoewel
er meteen al kleur is. Er is al ‘verschil’.
            En toch is Echtheid niet geweken.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten