maandag 13 november 2023



De ‘gelijktijdige’ driehoek van Dzogchen

 

     (see English translation) 

door Philip Renard

 

Binnen het Tibetaans Boeddhisme neemt Dzogchen een plaats in die je ‘de hoogste’ kunt noemen. Letterlijk betekent het ‘Grote (chen) Volledigheid (dzog)’. Dzog betekent ook ‘voltooiing’, ‘beëindiging’, ‘volmaaktheid’. Met andere woorden: ‘je komt aan je eind’. Verder of hoger kun je niet.

            Voor mij is Dzogchen, zoals het me sinds het midden van de jaren tachtig vooral dankzij Namkhai Norbu is aangereikt, een van de meest heldere verwoordingen van de werkelijkheid. In de loop van de jaren hebben allerlei details van dit onderricht zich in me uitgekristalliseerd, vooral dankzij de woorden van Tulku Urgyen Rinpoche. Zelfs zodanig dat ik durf te zeggen dat zijn vorm van onderricht, met als uitgangspunt de radicale woorden van de grote veertiende-eeuwse leermeester Longchenpa, de laatste jaren de belangrijkste inspiratie is voor datgene wat ik zelf doorgeef aan anderen.

 

Tulku Urgyen betracht in zijn spreken een wat ik noem ‘stempel’-stijl. Daarmee bedoel ik dat hij eigenlijk steeds hetzelfde zegt. De stempel blijft dezelfde stempel, en hij komt steeds op identieke wijze neer, op exact dezelfde plek. Ik moet vaak denken aan het bekende verhaal over de druppel die voortdurend op een steen valt, en wel exact op dezelfde plaats. Het verhaal luidt dat de steen werkelijk doorboord raakt, hoe hard hij ook is. Dus door maar heel gewoon door te gaan met stempelen, wordt de opening geboden.

            Wat is het wat Tulku Urgyen steeds hetzelfde zegt?

            Zijn nadruk is als volgt. Alles draait om herkennen: het herkennen van je ware natuur en het leren om hierin gestabiliseerd te raken. Een eenmalige herkenning is voor de meeste mensen niet voldoende – de keten van karmische geneigdheden kan herhaaldelijk zorgen voor een verduistering van het zicht. Vandaar dat Tulku Urgyen zegt:

 

In deze hele wereld is er niets dat superieur is aan het zien hoe je deze keten moet doorbreken – er is niets dat kostbaarder is.” [1]

 

Ja, hoe krijg je hier waarachtig zicht op, hoe moet je deze keten doorbreken? Dat is door allereerst, hóe je huidige situatie of gemoedstoestand ook is, te herkennen wat je wezenlijke, oorspronkelijke natuur is, midden in je huidige situatie. Op het moment van daadwerkelijk herkennen is er een opening, een onderbreking. Geen reeks meer, geen verhaal waarin je gelokt wordt naar een volgend fascinerend detail. Hier ligt de meest diepgaande uitnodiging: laat nu je verhaal even voor wat het is, en kijk, sta toe dat deze opening tot je doordringt. Je zult dan makkelijk kunnen zien dat dit ‘niet-iets’ is. Tulku Urgyen zegt hierover herhaaldelijk: “Zien dat er niet iets te zien valt is het allerbelangrijkste zicht.” [2] Je kunt ook meteen zien dat dit wel degelijk ‘jezelf’ is. Je kunt namelijk onmiddellijk herkennen dat dit niet-iets gezien wordt, dat wil zeggen dat er continu en blijvend een kennend beginsel is – ook al is dit niet een entiteit. Juist de combinatie van deze twee factoren maakt dat geen van de twee doorschiet, de ene naar nihilisme, de andere naar het innemen van een positie, dat wil zeggen het identificeren met een subtiel Iets of Iemand. De advaitische uitspraak ‘Ik ben Brahman’ wordt hier vervangen door ‘Ik besef dat mijn wezenlijke natuur Niet-iets is – louter Kennen.’

 

In Dzogchen wordt onze wezenlijke natuur beschreven als te bestaan uit drie aspecten, te weten de volgende:

           

            1   lege, conceptloze essentie

            2   heldere, kennende aard

            3   onafgebroken, onbelemmerde uitdrukking

 

Er bestaan veel drietallen in het Tibetaans Boeddhisme, maar deze drie aspecten vormen voor mij het gouden drietal. Alles zit hierin vervat. Doordat ik zo diep geraakt werd door de eenvoud van dit drietal ben ik in de loop van de jaren tekeningen ervan gaan maken, waarbij het drietal een driehoek werd. En wel een gelijkzijdige oftewel ‘gelijktijdige’ [3] driehoek. Het gelijkzijdige (en gelijktijdige) voelt terecht omdat alle drie aspecten uiteindelijk even belangrijk zijn, ook al bevat het drietal een hiërarchisch element. Het punt erin is vooral dat het om een volledige inclusiviteit gaat. Ik wil de drie zojuist genoemde aspecten hier een beetje toelichten.

 

1.

Allereerst de ‘essentie’ (in Tibetaans ngo-bo). De essentie is gewoon de essentie, dus je kunt niet daarna nog zeggen ‘de essentie van de essentie’.

            Nee. Het stopt. Dat is precies de functie van dit soort taal. De essentie wordt meteen benoemd als Leegte (stong-pa nyid). Leegte slaat alle weten uit je handen, alles wordt je afgepakt. Dus  H E T   S T O P T  – en dat is de zegen. Niet-weten, Niet-iets en Leegte betekenen voor mij hetzelfde. Alle nadruk ligt hier op het einde van alle concepten, van alle mentale en emotionele bouwwerken, hoe nobel eventueel ook. In dit opzicht is zelfs ‘liefde’ een concept, en volgt hiërarchisch dus pas als één van de voorbeelden van het derde aspect, zijnde de uitdrukking van de essentie.

 

2.

Deze essentie is onscheidbaar van het kennende beginsel, dat ook wel wordt aangeduid als Helderheid (in Tibetaans gsal-ba). In het Engels vaak vertaald als Luminosity. Prachtige aanduidingen, vind ik. Om het kennende beginsel gaat het – louter Bewustzijn.[4] Je kunt zeggen dat de lege essentie de kern van de zaak is, maar zonder het kennende beginsel begin je niets. In Dzogchen wordt daarom benadrukt dat Leegte altijd Kennend moet zijn, anders krijg je bij het woord ‘leeg’ toch negatieve interpretaties – hieruit zijn dan ook veel vedantische vooroordelen jegens de boeddhisten voortgekomen. In mijn ogen is Boeddhisme pas geworden tot een echte directe bevrijdingsweg toen rond de vierde eeuw in China de balans was gevonden, door te erkennen dat alles en iedereen niet alleen leeg is (wat de nadruk tot dat moment was), maar ook een ware natuur heeft die kennend is. Het werd ‘Boeddha-natuur’ genoemd: die betreft de niet te scheiden combinatie van niet-wetend (leeg) en kennend (licht-schenkend) – in je huidige aanwezigheid.[5]

 


 De combinatie van lege essentie en kennende aard is wat in de Advaita het ‘eigenschaploze Absolute’ wordt genoemd. Ogenschijnlijk betreft het hier een tweetal, zeker als je het afbeeldt, maar in feite vormen de begrippen leeg en kennend samen de meest volledige en inclusieve aanduiding voor het onmogelijk te omschrijven Uiteindelijke. Ze zijn respectievelijk de negatieve en de positieve manier van aanduiden, en daardoor laten ze je de Grote Volledigheid onmiddellijk voelen – waarbij het idee ‘twee’ volstrekt vervliegt. Zo ontwaar je het Verschilloze; er valt hier werkelijk geen enkel verschil aan te treffen.

            Dit wordt in Dzogchen rigpa genoemd, Leeg Bewustzijn. De onscheidbare eenheid van Niet-weten en Kennen. Rigpa mag je wel beschouwen als het allerbelangrijkste in Dzogchen. Het punt waar alles om draait.

 

3.

Het samengaan van Niet-weten en Kennen (of Leegte en Bewustzijn) wordt steeds beschreven als onscheidbaar en ononderbroken, waardoor er sprake kan zijn van een volslagen onbelemmerde (in Tibetaans ’gags-med) uitdrukking. Doordat er geen belemmering is, speelt de uitdrukking zich onmiddellijk af – zoiets als tijdsverschil bestaat nog niet, dat ontstaat juist hier. In deze benadering is er nooit een Zondeval geweest.

 

Het derde aspect betreft geheel en al deze Uitdrukking van het Lege Bewustzijn – dat wil zeggen de manifestatie ervan. Een aanduiding als ‘de kern van de zaak’ kan nog steeds abstract blijven, als een ‘weten’, maar zodra de kern zich manifesteert kan dat niet meer. Het Tibetaanse woord voor dit aspect is thugs-rje. In Dzogchen wordt deze term geïnterpreteerd als ‘capaciteit’, ‘potentie’, ‘resonantie’ – en ook ‘energie’. Dankzij de capaciteit van Bewustzijn kan er manifestatie zijn, aanwezigheid, beleving.

            Er is tussen Leegte en Bewustzijn nog geen enkel verschil, maar zodra dit Verschilloze tot manifestatie komt, is verschil geboren (en tijd, en oorzaak-en-gevolg), en razendsnel is er dan ook de mogelijkheid van het verschil tussen vrijheid en onvrijheid, tussen werkelijkheid en begoocheling. Zodra je bent, en beleeft, kan voorkeur optreden, en eventueel een vastgekleefd-raken. Zojuist was er nog vrijheid, en opeens is er iets wat triggert, waardoor je helemaal bezet kunt raken, en vastgekleefd aan een emotioneel getint verhaal. Het voelt als een oersplitsing, waarin gelukkig wel steeds opnieuw de vraag kan opkomen: Wat wil ik echt? Wil ik waarachtige vrijheid, of wil ik het eigenlijk gewoon makkelijk hebben en alleen maar genieten?

            Nisargadatta Maharaj heeft veel van zijn onderricht gewijd aan het verduidelijken van deze plaats van ‘het gemanifesteerde’, die hij vaak aanduidde als ‘ik ben’ oftewel geboorte-beginsel. Hier is nog geen sprake van een persoon of individu, maar wel van Beleving-op-zich – waarin de oersplitsing zich afspeelt die gebaseerd is op de genoemde keten van karmische geneigdheden. Ik heb deze oersplitsing ooit geschetst in een cirkelvorm, als een pil met twee helften.[6] Een tweesprong kun je het noemen. Wil je tot Besef komen, of laat je het erbij, en blijf je een leven leiden dat in feite neerkomt op niet-besef?

 

Bij het tekenen van de driehoek kwam ik er op een gegeven moment toe om de tekening van de tweesprong-cirkel eraan toe te voegen.[7] Immers, zodra je jezelf gaat uitdrukken, is dualiteit een gegeven. Als er alleen maar de essentie zou zijn, hoeft er natuurlijk niets onderzocht te worden om tot bevrijding te komen. De essentie, Leeg Bewustzijn, is altijd al vrij. Hierin valt niets te realiseren. Het gaat erom dit naakte Bewustzijn te realiseren in je huidige bestaan, midden in je eigen uitdrukking, hoe verwarrend die misschien ook is. Je gedachten en emoties moeten doorzien worden als zijnde niets anders dan een tijdelijke uitdrukking van je aangeboren ware natuur. Dus: herken de inhoudsloze essentie binnenin je gedachten en emoties.

             

 

Met de combinatie van driehoek en cirkel kun je goed de samenhang laten zien tussen de essentie en zijn uitdrukking. Op de laatste tekening wordt dit als tweetal in kapitale letters benadrukt. Tulku Urgyen heeft hier herhaaldelijk over gesproken, ook over het tweesprong-karakter dat in de uitdrukking vervat zit:

 

De enige mogelijkheid voor herkenning ligt in de uitdrukking. De uitdrukking (rtsal) van de essentie (ngo-bo) heeft de mogelijkheid om óf zichzelf te beseffen óf zichzelf niet te beseffen – hier zie je hoe Besef (shes-rab; in Sanskriet prajña) het hele punt is. (...) Wanneer de uitdrukking tot Besef komt (dat wil zeggen zodra de uitdrukking zijn eigen natuur beseft), is hij bevrijd. Dan is er vrijheid. Wanneer de uitdrukking beweegt als gedachten, als denken, is hij in de war. Dan is er begoocheling. In het zien van dit onderscheid wordt duidelijk waarin het belang van het verschil ligt. Met andere woorden, of de uitdrukking bevrijd wordt als Besef, óf verward raakt in de vorm van gedachten, wordt bepaald door degene die het onderscheid traint, die zijn eigen natuur beseft óf niet beseft.” [8]

 

Wat mij betreft is dit het kernpunt van alle onderricht. Door dit kernpunt daadwerkelijk in je leven toe te laten zal de karmische keten doorbroken worden. Deze nadruk bevat de hele kwestie, volledig en direct, zonder enig ‘weten’. Moge deze nadruk, eventueel met behulp van driehoek & cirkel, als een waarachtig stempel werken. Moge de stempel steeds opnieuw, kersvers, neerkomen op een ontvankelijke plaats.

 

 

NOTEN

 

1.  Tulku Urgyen, As It Is, Vol. I, Boudhanath: Rangjung Yeshe, 1999; p. 75.

2.  Passim; zie bijvoorbeeld As It Is, Vol. II (2000); p. 76.

3.  ‘Gelijktijdig’ (Tibetaans cig-car) is een term om het onmiddellijke karakter van Dzogchen aan te geven, zodat de onscheidbaarheid van de drie apecten in één oogopslag gezien kan worden. De driehoek toont het samenvallen van de tijd en het Tijdloze, en wel in een zichtbare vorm. Zie over dit tonen in zichtbare vorm van het gelijktijdige ook het artikel van Rolf Stein in Sudden and Gradual (Peter Gregory, ed., Honolulu, 1987). Hierin, op p. 55, citeert hij een passage waarin gewezen wordt op het contrast tussen beeldend werk als zijnde onmiddellijk, en schriftelijke en muzikale werken die zich in de tijd afspelen.

4.  Ik noem het Bewustzijn, maar ben het meteen eens als iemand dit liever aanduidt als ‘Gewaarzijn’. Beide zijn voor mij aanduidingen voor het Verschilloze.

5.  Zie mijn artikel over de oorsprong van de term ‘Boeddha-natuur’ (in Chinees fo xing), getiteld ‘De directe weg: is die ooit begonnen?’ in InZicht, sept. 2022; p. 44-50.

6.  Deze pil wordt toegelicht en afgebeeld in ‘Ik’ is een deur; p. 64-69.

7.  De hoek van het derde aspect was toen al naar onderen gebracht; voorheen stond die naar boven, zoals op de eerste tekening te zien is.

8.  Tulku Urgyen, As It Is, Vol. I; p. 146. Zie ook p. 202; en in Vol. II p. 47 en 168.


zondag 12 november 2023

 

The ‘Simultaneous’ Triangle of Dzogchen

                                                                                                                                        (zie de Nederlandse tekst)

by Philip Renard

 

Within Tibetan Buddhism, Dzogchen occupies a position that you can call ‘the highest’. Literally it means ‘Great (chen) Completeness (dzog)’. Dzog also means ‘completion’, ‘perfection’, ‘finishing’. In other words: ‘you will come to your end’. You cannot go further or higher.

            For me, Dzogchen, as it reached me since the mid-1980s mainly thanks to Namkhai Norbu, is one of the clearest expressions of reality. Over the years, many details of this teaching have crystallized in me, especially through the words of Tulku Urgyen Rinpoche. So much so that I dare say that his form of teaching, based on the radical words of the great fourteenth-century teacher Longchenpa, has in recent years been the most important inspiration for what I myself pass on to others.

            Tulku Urgyen uses what I call a ‘stamp’ style in his speech. By that I mean he basically says the same thing over and over. The stamp remains the same stamp, and it always lands identically, at exactly the same spot. I often think of the well-known story about the drop of water that keeps falling on a stone, at exactly the same place. The story goes that the stone actually gets pierced, no matter how hard it is. So by simply continuing to stamp, the opening is provided.

            What is it that Tulku Urgyen keeps saying over and over?

            His emphasis is as follows. It’s all about recognizing: recognizing your true nature and learning to become stabilized in the recognition. For most people a one-time recognition is not enough – the chain of karmic tendencies can repeatedly obscure the view. Hence Tulku Urgyen says:

 

“In this entire world, there is nothing superior to or more precious than knowing how to break this chain.” [1]

 

Yes, how do you get a true insight into this, how do you break this chain? First of all, whatever your current situation or state of mind is, recognize what your essential, original nature is, in the midst of your current situation. At the moment of actual recognition there is an opening, an interruption. No more trains of thought, no story in which you are lured to the next fascinating detail. Here is the most profound invitation: leave your story for now, and look, allow this opening to sink in. You will then easily see that this is ‘no-thing’. Tulku Urgyen repeatedly says about this: “Seeing no thing is the supreme sight.” [2] You can also immediately see that this is indeed ‘yourself’. For you can immediately recognize that this no-thing is seen, that is, there is a continuous knowing principle – even though it is not an entity. It is precisely the combination of these two factors, seeing and no-thing, that causes neither of them to get the upper hand, one to nihilism, the other to taking a position, that is, identification with a subtle Something or Someone. The Advaitic statement ‘I am Brahman’ is here replaced by ‘I realize that my essential nature is No-thing – naked Knowing.’

            In Dzogchen, our essential nature is described as consisting of the following three aspects:

 

1.   empty, conceptless essence

2.   clear, cognizing nature

3.   unconfined, unobstructed expression

 

There are many triads in Tibetan Buddhism, but these three aspects make up the golden triad for me: unconfined empty cognizance. Everything is contained in this. Because I was so deeply moved by the simplicity of this trio, I started making drawings of it over the years, whereby the trio became a triangle. It is an equilateral or ‘simultaneous’ [3] triangle. The equilateral (and simultaneous) feels justifiable because all three aspects are ultimately equally important, even though the trio contains a hierarchical element. The point in it is mainly that it is about full inclusiveness. I would like to elucidate the three aspects just mentioned here a little bit.

 

1.

First of all, the ‘essence’ (in Tibetan ngo-bo). The essence is just the essence, so you can’t say ‘the essence of the essence’ afterwards. No. It stops. That is exactly the function of this kind of language. The essence is immediately named as Emptiness (stong-pa nyid). Emptiness knocks all knowledge out of your hands, everything is taken away from you. So  IT   S T O P S – and that is the blessing. No-mind, No-thing and Emptiness mean the same thing to me. All emphasis here is on the termination of all concepts, of all mental and emotional structures, no matter how noble. In this respect even ‘love’ is a concept, and thus follows hierarchically only as one of the examples of the third aspect, being the expression of the essence.

 

2.

This essence is inseparable from the cognizing principle, which is also referred to as Clarity (in Tibetan gsal-ba), and often as Luminosity and Lucidity. Beautiful indications, I think. It is the cognizing or knowing principle that matters – Awareness as such. You may say that the empty essence is the heart of the matter, but without the knowing principle you do nothing. In Dzogchen it is therefore emphasized that emptiness must always be knowing, otherwise you will get negative interpretations of the word ‘empty’ – from here many Vedantic prejudices against the Buddhists have arisen. In my view, Buddhism only became a real direct path of liberation when balance was found in China around the fifth century, by recognizing that everything and everyone is not only empty (which was the emphasis until then), but also has a true nature which is knowing. Dharmakshema, translator of the Nirvana Sutra into Chinese, called it ‘Buddha-nature’ (fo xing) [4]: it concerns the inseparability of no-thought (empty) and awareness (‘light-bestowing’) – in your actual presence.[5]

            The unity of empty essence and cognizing nature is the same as what in Advaita Vedanta is called the ‘qualityless Absolute’. Apparently there are two here, especially if you picture it, but in fact the concepts of empty and cognizing together form the most complete and inclusive designation for the ineffability of the Ultimate. They are respectively the negative and the positive way of denoting, and thus they let you feel the Great Completeness immediately – the idea of ‘two’ completely disappearing. This is how you descry Non-difference; there really isn’t any difference to be found here.

            This is called Rigpa in Dzogchen, Empty Awareness. The inseparable unity of No-thing and Knowing. You can consider Rigpa as the most important in Dzogchen. The point that matters.

 

3.

The unity of No-knowledge and Knowing (or Emptiness and Awareness) is consistently described as inseparable and uninterrupted, allowing for an expression that is completely unobstructed (in Tibetan ’gags-med). Because there is no obstruction or obstacle, the expression occurs immediately; there is no such thing as a time difference yet – time arises precisely here. In this approach there has never been a Fall.

            The third aspect entirely concerns this Expression of the Empty Awareness – that is, its manifestation. An indication such as ‘the core of the matter’ can still remain abstract, as some ‘knowledge’, but as soon as the core manifests itself abstraction cannot remain. The Tibetan word for this aspect is thugs-rje. In Dzogchen this term is interpreted as ‘capacity’, ‘resonance’, ‘responsiveness’ – and also ‘energy’. Thanks to the capacity of Awareness there can be manifestation, presence, experience.

            There is in fact not yet any difference between Emptiness and Awareness, but as soon as this Non-difference comes into manifestation, difference is born (and time, and cause-and-effect), and with lightning speed there is also the possibility of the difference between freedom and non-freedom, between reality and illusion. As soon as you are, and experience, preference can set in, and possibly a getting stuck. A moment ago there was still freedom, and suddenly there is something that triggers, so that you can become completely occupied, and glued to an emotionally tinted story. It feels like a primal split, in which fortunately the question can arise again and again: What do I really want? Do I want true freedom, or do I actually just want to take it easy and have fun and pleasure?

            Nisargadatta Maharaj has devoted much of his teaching to clarifying this point of ‘the manifest,’ which he often referred to as ‘I am’ or the birth principle. There is no question here of a person or individual, but of experience-in-itself – in which the primal split takes place, which is based on the chain of karmic inclinations mentioned. I once sketched this primordial split in a circular shape, like a pill with two halves.[6] Tulku Urgyen called it a ‘fork in the road’.[7] Do you want to come to realization, or do you leave it at that, and continue to live a life that essentially amounts to non-realization?

      When drawing the triangle, at a certain point I decided to add the drawing of the crossroads circle. After all, once you start expressing yourself, duality is a given. If there were only the essence, then of course nothing needs to be investigated in order to arrive at liberation. The essence, Empty Awareness, is always already free. There is nothing to achieve in this. It is about realizing this naked Awareness in your present existence, in the midst of your own expression, however confusing it may be. Your thoughts and emotions must be seen through as nothing but a temporary expression of your innate timeless nature. So: recognize the empty essence within your thoughts and emotions.

            With the combination of triangle and circle you can show the connection between the essence and its expression. On the drawing this is emphasized as a pair in capital letters. Tulku Urgyen has spoken about this repeatedly, including the crossroads character contained in the phrase:

 

“The only possibility of recognition lies in the expression. The expression (rtsal) of this essence (ngo-bo) can either know itself or not know itself, that is the whole importance of knowledge – in Sanskrit, prajña, in Tibetan, sherab. It is said that when the expression dawns as sherab, as knowledge – when the expression knows its own nature – it is liberated, there is freedom. When the expression moves as thought, as thinking, it is bewildered – there is delusion. In this distinction lies the whole difference. In other words, whether the expression is liberated as knowledge or confused as thinking is determined by the practitioner knowing or not knowing his own nature.” [8]

 

To me, this is the core of all teaching. By actually allowing this key point into your life, the karmic chain will be broken. This emphasis contains the whole matter, completely and directly, without any accumulated knowledge. May this emphasis, possibly with the help of triangle & circle, work as a true stamp. May the stamp fall again and again, brand new, at a receptive spot.

 

NOTES

 1. Tulku Urgyen, As It Is, Vol. I (Rangjung Yeshe, Boudhanath 1999); p. 75.

2. See, for example, As It Is, Vol. II (Rangjung Yeshe, Boudhanath, 2000); p. 76.

3. ‘Simultaneous’ (Tibetan cig-car) is a term to indicate the immediate nature of Dzogchen, so that the inseparability of the three aspects can be seen at a glance. The triangle shows the coincidence of time and the Timeless, in a visible form. On this showing the simultaneous in visible form, see also Rolf Stein’s article in Sudden and Gradual (Peter Gregory, ed., University of Hawaii Press, Honolulu, 1987). Herein, on p. 55, he quotes a passage pointing to the contrast between ‘plastic arts’ as being instantaneous, ‘wherein everything is available to be seen at once’, and literature and music, ‘which imply a succession of events’.

4. The monk Daosheng (Tao-sheng, 360-434) is credited as having been the first to emphasize this point of immediate availability of Buddha-nature for everyone. See Whalen Lai, ‘Tao-sheng’s Theory of Sudden Enlightenment Re-examined’, in Sudden and Gradual (Peter Gregory, ed., University of Hawaii Press, Honolulu, 1987); p. 169-200.

5. In the words of Tulku Urgyen: “Buddha-mind is the unity of being empty and cognizant, utterly without fixation. As It Is, Vol. II; p. 189.

6. This pill is explained and depicted in ‘I’ is a Door (Zen Publications, Mumbai, 2017); p. 54-59.

7. Tulku Urgyen, As It Is, Vol. II; p. 47 and 196-197.

8. Tulku Urgyen, As It Is, Vol. I; p. 146. See also p. 202; and in Vol. II p. 47 and 168.

 

maandag 20 maart 2023

 Shri Atmananda (Krishna Menon)

– een van de grootste leraren van de twintigste eeuw

 

door Philip Renard

 (see also English translation)

 

Het is jammer dat tot op heden de grote Advaita-leraar Shri Atmananda (Shri Krishna Menon, door zijn discipelen Gurunathan genoemd) zo weinig bekendheid heeft gekregen. Voor velen is hij nog steeds een tamelijk onbekende figuur. Met dit artikel hoop ik te kunnen bijdragen aan de herkenning van hem als belangrijke bron voor direct Besef van de uiteindelijke Waarheid.

            Twee kleine boeken van hem, Atma-Darshan en Atma-Nirvriti, vormen samen in feite een moderne Upanishad. Upanishads zijn klassieke teksten die sinds ongeveer de achtste eeuw voor onze jaartelling als slotgedeeltes werden toegevoegd aan de Veda’s. De term Vedānta (Veda-anta) duidt hierop; die betekent ‘het einde (anta) van de Veda’s’ en is een verwijzing naar de Upanishads.1 Een moderne Upanishad is een verzameling van zó stellige uitspraken dat de Vedanta-traditie als het ware opnieuw begint. Niet een commentaar op iets bestaands, maar een tekst die is voortgekomen uit huidig, ‘altijd vers’ Bewustzijn.

Shri Atmananda werd geboren als P. Krishna Menon op 8 december 1883, in Peringara, bij Tiruvalla, in Travancore (in de huidige Indiase deelstaat Kerala). Hij overleed op 14 mei 1959 in Trivandrum, de hoofdstad van Kerala. In de loop van zijn leven is hij voor veel mensen een waarachtig Leermeester geweest (een zogenaamde Karana Guru), ook voor een aantal westerlingen. Weliswaar waren sommige westerse intellectuelen die hem benaderden kritisch over zijn onderricht, maar een aantal westerse zoekers is aan zijn voeten aan het einde van hun zoektocht gekomen. Zo schreef bijvoorbeeld de Engelsman John Levy:

           

            “Ik zocht de waarheid en vond mijn Heer

            en hij toonde me mijn zelf. Bij het zien van zijn vorm,

het horen van zijn woorden en het voelen van zijn aanraking,

vond ik mezelf. (...)

Niet alleen door wijsheid werd me de waarheid getoond

maar door eindeloze liefde, want zo is mijn Leraar, Shri Atmananda.” 2

 

Dit tekstje toont de volledigheid die Atmananda doorgaf. Om deze volledigheid te verwoorden maakte hij vaak gebruik van de bekende uitdrukking Sat-Chit-Ananda, door hem vaak vertaald als Bestaan, Kennen en Vrede – met andere woorden: leven, denken en voelen in hun essentiële natuur, als de aspecten die samen de volledige Werkelijkheid vormen.

 

“Ik ben niet iemand die bestaat, maar Bestaan-op-zich (Sat).

Ik ben niet iemand die kent, maar Kennen-op-zich (Chit).

Ik ben niet iemand die in vrede is, maar Vrede-op-zich (Ananda).” 3

 

Iedereen is eraan gewend met objecten om te gaan. ‘Object’ is een term voor elk ding dat zich aan de zintuigen voordoet; maar ook innerlijke zaken zijn objecten. Met de gewenning aan objecten zijn we opgevoed; dit is zo vanzelfsprekend dat vrijwel niemand zich afvraagt of er niet iets wordt overgeslagen. Voortdurend zijn we geboeid door een bepaald onderwerp, een vorm, een verhaal, een herinnering, een idee, enzovoort. Dat zijn allemaal objecten. Objecten van iets dat zelf in het geheel geen object is. Dit ‘iets’ is juist geen iets, maar om het aan te duiden moet je natuurlijk toch taal proberen te vinden, vandaar een ‘iets’ tussen aanhalingstekens. Alle dingen die we meemaken of kennen, waaraan we onze aandacht geven, zijn object van het Kennen, oftewel Bewustzijn.

            Atmananda wees in zijn onderricht voortdurend op de verhouding tussen onszelf en de objecten, oftewel tussen het Kennen en de objecten van het Kennen. Zo antwoordde hij bijvoorbeeld eens op de vraag “Wat gebeurt er eigenlijk als je een ding ziet?” als volgt:

 

“Wanneer je zegt dat je een object ziet, zie je alleen maar het dode deel van het object. Het Bewustzijns-deel, dat het enige deel is dat levend is, kan nooit worden gezien.” 4

 

Het Bewustzijns-deel is datgene wat werkelijkheid schenkt aan een object – vandaar dat dat levend genoemd kan worden. Een object wordt alleen tijdens het meemaken of kennen ervan werkelijkheid en leven geschonken.

 

“Daarom is het enige dat leeft het werkelijke ‘Ik-Beginsel’. De niet-beseffende mens gelooft dat het lichaam en de geest leven, maar deze sterven in feite allebei steeds aan het einde van iedere waarneming of gedachte. Wat zonder enige verandering continueert is het Ik-Beginsel, door alle waarnemingen en gedachten heen – waarbij het deze doet oplichten.” 5

           

Het levende ben Jij. Het is diepgaand, hoe Atmananda je aanwezigheid in de wereld koppelt aan ‘leven schenken’, namelijk het leven schenken aan de objecten die je nu meemaakt. Hij buigt niet voor de algemeen gehuldigde gewoonte om het objectieve tot het meest indrukwekkende te maken, het grootse van wat ‘de schepping’ wordt genoemd. Nee, hij roemt het feit dat jij nu deze schepping meemaakt en daardoor tot leven brengt. Als jij nu deze schepping niet zou meemaken, zou de hele ‘schepping’ een abstractie blijven. Nu maak je objecten mee, bijvoorbeeld dit artikel, de betekenis van de voorgaande zin, het ‘ik’ als persoon die even als schijnbaar ‘subject’ opkomt, deze letters, dit papier of beeldscherm, eventueel de hand die dit papier vasthoudt, enzovoort – allemaal objecten.

 

Maar wat is een object eigenlijk? Atmananda zegt:

 

“Een object is constant wijzend naar Bewustzijn (de Waarnemer) als ‘Jij! Jij! Jij!’ – daarmee implicerend: ‘ik ben hier uitsluitend dankzij Jou.’ Op het moment dat jij je als Bewustzijn opstelt, en je weer wendt tot het object, verdwijnt het object – met andere woorden, het object pleegt zelfmoord.” 6

 

Het ware leven blijft over, namelijk dat wat het leven Leven schenkt, oftewel Licht schenkt. Vormen blijven hierin opkomen, maar niet meer als afzonderlijke, zelfstandige realiteiten, die zonder Bewustzijn zouden kunnen bestaan.

Alles in Atmananda’s onderricht komt er wellicht op neer dat de vormen die zich aan ons aandienen een lofzang zijn op het Meemakende, het Belevende. Al die vormen ontlenen hun bestaan aan het Belevende, oftewel Beleving. Vorm-op-zich bestaat eigenlijk niet. Vorm heeft een tijdelijk bestaan of ‘leven’ dat duurt zolang vorm gekend wordt. Het Belevende of Kennende is nooit afwezig, en is daardoor dat wat tijdelijk leven schenkt aan huidig object.

            Objecten zijn helemaal geen hindernis, zo benadrukt Atmananda steeds. Zij lijken ons wel af te leiden, maar ze bestaan alleen maar dankzij Bewustzijn, dankzij Kennen. Zonder gekend te worden zouden ze er niet zijn. Bij een poging om zich helemaal te wijden aan het vertoeven in Puur Bewustzijn werd Atmananda ooit, in de jaren waarin hij nog een training onderging, afgeleid door het geluid van een paard-en-wagen. Hij ervoer het als storend, en besloot ergens anders te gaan zitten om zich beter te kunnen wijden aan het herkennen van Bewustzijn. Maar opeens kwam hij tot het besef:

 

“Wat een onzin! Is dit lawaai niet juist een hulpmiddel? Waar ben ik nou op aan het mediteren? ‘Ik ben louter Bewustzijn’, is het niet? En als dat zo is, wijst dan ook het lawaai dat je hier hoort niet naar Mij? (...) Het lawaai dat van de paard-en-wagen komt, helpt me, want het wijst naar Bewustzijn. (...) Dus zei ik: ‘Kom erin, kom erin! Alle verstoringen: kom binnen! Kom binnen! Helemaal goed! Help me, help me!’ Daarna was niets meer een verstoring.” 7

 

Wie door het boek Atma-Darshan bladert, zal kunnen opmerken dat Atmananda hierin niet voortdurend de benadering naar voren brengt die zojuist beschreven werd, de benadering waarbij de objecten, gedachten, zintuiglijke waarnemingen enzovoort gezien worden als vervat in, of verwijzend naar Bewustzijn, of ‘niets anders te zijn dan’ Bewustzijn. Vaak benadrukt hij juist dat objecten geheel verschillend zijn van Bewustzijn. Dit kan verwarrend werken op een lezer. Als je de hoofdstukken na elkaar leest, kun je zien dat Atmananda op een bepaalde manier lijkt te dansen tussen beide benaderingen, tussen onderscheid-maken en heenkijken-door-schijnbaar-verschil. Soms danst hij in hetzelfde hoofdstuk naar de andere benadering, met een logica die wel eens op een kwinkslag lijkt.    Zie bijvoorbeeld hoe hij in Atma-Darshan, na het onderscheid te hebben benadrukt in de hoofdstukken 3, 6 en 7 en de eenheid in 1, 4, 5, 8 en 9, in hoofdstuk 10 (in vers 10) zegt:

 

“Je dient duidelijk te begrijpen dat Bewustzijn verschillend is van zijn objecten – terwijl objecten veranderen, blijft Bewustzijn onveranderlijk”;

 

waarna hij in vers 26 van hetzelfde hoofdstuk meldt:

 

“Wat object van Bewustzijn is, kan nooit worden gescheiden van Bewustzijn zelf. Objecten hebben geen onafhankelijk bestaan. Daarom zijn ze niets anders dan Bewustzijn.”

 

En zo gaat het in zekere zin het hele boek door.

            Is dit verwarrend? Aanvankelijk lijkt dat wel zo, maar door echt te lezen wat de leraar zegt, echt te verstaan wat de zin is van het onderscheid, en wat in uiteindelijke zin waar is, namelijk het niet meer kunnen scheiden omdat het ‘spul’ of de ‘substantie’ waaruit de objecten bestaan als zodanig wordt opgemerkt, zul je kunnen zien wat de waarde van deze dans is. Als je nooit bewustzijn op zich (terecht vaak als Bewustzijn gespeld) hebt opgemerkt, omdat dat nooit een object is, is het zeer zinvol dat je erop gewezen wordt dat bewustzijn op zich wel degelijk opgemerkt of beseft kan worden. Zonder hier op gewezen te worden kan het zijn dat je vanwege je gewend zijn aan objecten ‘over bewustzijn heen blijft kijken’. Atmananda zegt over de twee benaderingen zelf het volgende:

 

“In de periode waarin je in de Vedanta voor het eerst onderzoek doet, wordt je gevraagd lichaam en geest te scheiden van het Ik-Beginsel. Dat is om goed de betekenis van de respectievelijke termen in hun ware verhouding te kunnen zien. In werkelijkheid is zo’n scheiding echter niet mogelijk, omdat lichaam en geest niet kunnen bestaan als ze gescheiden zouden zijn van het Ik-Beginsel. Daarom zijn ze in feite niets anders dan het Ik-Beginsel. Vedanta vraagt je alleen maar deze Waarheid te herkennen.

   Vanuit het gezichtspunt van Bewustzijn kun je zeggen dat al het andere er niet is, maar vanuit geen enkel gezichtspunt kun je zeggen dat Bewustzijn er niet is. Je moet je immers bewust zijn van de Waarheid van deze bewering voordat je dit kunt zeggen. Zo blijkt Bewustzijn de ‘ondergrond’ te zijn, zelfs van deze uitspraak.

   Vandaar dat ook de bewering dat ‘Bewustzijn niet is’ alleen maar bewijst dat Bewustzijn IS. Hieruit blijkt duidelijk dat Bewustzijn vanuit-zichzelf licht-schenkend is – permanent.8

           

Het trainen van het onderscheidingsvermogen is waar het hier om gaat. “Terwijl objecten veranderen, blijft Bewustzijn onveranderlijk”, werd zojuist in Atma-Darshan gezegd. Dat is op een bepaalde manier de eerste les bij dit onderzoek: het onderscheid tussen het veranderende en het onveranderlijke. Herken dat alle objecten waar je aandacht naartoe gaat, hoe subtiel die ook zijn, steeds wijken voor een volgend object. Ze ‘veranderen’ – je kunt ook zeggen dat ze oplossen om plaats te maken voor een volgend object. Jij zelf maakt geen plaats voor iets anders. Jij blijkt over te blijven, zonder enige verandering te hebben ondergaan, en jij merkt op dat het vorige object niet meer in je aandacht is, en dat een huidig object voor een moment aandacht lijkt te vragen. Dit herkennen van verschil, dit onderscheiden, is belangrijk. Dit laat helder zien dat er eigenlijk steeds objecten door je heen gaan, vluchtige, vlietende objecten, en dat iets aanwezig blijft dat helemaal geen object is, dat niet vlietend is. Dit blijft gewoon constant het geval, hoe de inhoud van het denken en voelen ook is. Het wordt door die inhoud niet aangetast of verzwakt; het blijft gewoon ‘verlichten’ of ‘licht schenken’. Dit is constant Kennen.

            Het vlietende zoals het hier wordt genoemd, is datgene wat vanuit Atmananda’s gezichtspunt beschreven wordt als ‘niet werkelijk’. Hoe serieus een object ook voor ons is, hoe gevoelig het ook ligt, vanuit dit gezichtspunt wordt het onwerkelijk genoemd. Werkelijkheid is iets anders.

 

“De test van de Werkelijkheid is of het verdwijnt of niet. Het enige dat volgens deze test nooit verdwijnt is het ‘Ik-Beginsel’ oftewel Bewustzijn.” 9

 

Alleen het onveranderlijke en onafhankelijke is dus echt, of werkelijk. Al het andere, alles wat vernietigd kan worden, wordt door Atmananda beschouwd als niet-bestaand. Uitspraken zoals “Atma is de enige Werkelijkheid; het lichaam op zich is in feite onwerkelijk” (Atma-Darshan hoofdstuk 10, vers 13) en “Daarom is er geen wereld – die is er nooit geweest, en zal nooit bestaan” (hoofdstuk 14, vers 4), kunnen op de lezer een werking hebben alsof alles wat als echt en waardevol beschouwd wordt, in één klap weggevaagd wordt als zijnde ‘niet-bestaand’.

            Atmananda was wat dit betreft radicaler dan de meeste leraren uit de traditie van de Advaita Vedanta, althans uit de ‘schoolse’ traditie (de niet-schoolse traditie, met teksten als Yoga Vasishtha en Ashtavakra Gita, vertoont een radicaliteit die vergelijkbaar is met die van Atmananda10). Shankara, de achtste-eeuwse grondlegger van de Advaita, was in dit opzicht veel gematigder, ondanks het feit dat hij voor veel mensen een soort symbool is geworden van het begrip maya – ‘illusie’. In feite was maya voor Shankara en de meeste van de latere leraren een term voor iets dat niet valt te verklaren; het is volgens hen ‘zijn noch niet-zijn’. Atmananda beschouwde deze maya-visie als alleen maar bedoeld voor mensen die nog geen oog hebben voor het ware Ik, het werkelijke Subject. Mensen die in het ware Ik gegrondvest zijn, hebben een ‘subjectief gezichtspunt’, waarmee hij bedoelde dat de wereld uitsluitend beschouwd wordt vanuit het onveranderlijke Bewustzijn, en dat de wereld herkend wordt als Bewustzijn. Zo zei hij:

 

“Maar als je een treetje lager gaat dan het subjectieve gezichtspunt, heb je de een of andere uitleg nodig voor de wereld die daar verschijnt. Op deze manier is de maya-theorie geïntroduceerd.” 11

           

Mensen die moeite hebben met de maya-visie van ‘zijn noch niet-zijn’, en zeker met het standpunt dat de wereld ‘helemaal niet bestaat’, doen er goed aan zich te realiseren dat we in feite nooit aan Bewustzijn kunnen ontsnappen. Hoe we ons ook wenden of keren, Bewustzijn is de voorwaarde voor ieder aspect van ons bestaan. Daarom voelt het terecht dat Atmananda’s onderzoek niet verder ingaat op de vraag wat de materiële wereld dan wél is. In zijn onderzoek gaat het alleen maar om de vraag wat Werkelijkheid is, en bevrijding uit onwerkelijkheid. Met zijn directe benadering helpt hij je om de hoofdzaak over bevrijding te zien, namelijk het feit dat Bewustzijn altijd al vrij is (en daarmee eigenlijk dat ‘bevrijding’ niet eens bestaat omdat vrijheid altijd al het geval is). Hij bespaart je daarmee allerlei omwegen, allerlei zoekbewegingen.

            Zie bijvoorbeeld hoe hij al meteen in het eerste hoofdstuk van Atma-Darshan het altijd-aanwezige (daar ‘water’ genoemd) laat optreden om de onmiddellijkheid van bevrijding te laten zien. In die vergelijking zegt hij:

 

“Golven zijn niets anders dan water. De zee is ook niets anders dan water. Precies zo zijn zowel het individu als God niets anders dan Zijn, Bewustzijn, Vrede”; en:

  “Wanneer in zowel golf als zee water wordt herkend, verdwijnen ze allebei. Wat twee scheen wordt nu gerealiseerd als één.”

 

In deze vergelijking kun je heel duidelijk zien dat iedere methode waarbij een beperkt ‘ik’ vrede zoekt (als ‘golven die rust en vrede zoeken in de zee’) volstrekt indirect is.

 

Water kan onmiddellijk vanuit de golf gevonden worden door het volgen van de directe weg. Wanneer de weg via de zee wordt genomen, is veel meer tijd nodig.” 12

           

Ondanks zijn radicale standpunt waarin ‘er geen wereld is’, vervulde Atmananda jarenlang gewoon een functie in de wereld van politie en justitie. Men moet Atmananda’s standpunt dan ook niet zien als een poging om iets lastigs te ontkennen of weg te redeneren. Omgaan met de wereld en zijn objecten was voor hem een heel vanzelfsprekende en terechte aangelegenheid.

 

“De Waarheid over deze wereld is dat de Werkelijkheid, die zintuiglijk niet waarneembaar is, zich als deze wereld voordoet wanneer er met de zintuigen waargenomen wordt. (...)

   Het doel van de Vedanta is niet om je te verhinderen objecten te zien, maar om je te helpen de essentie te zien terwijl je de verschijning via de zintuigen opmerkt.” 13

 

Hoe kun je deze essentie blijven zien? Is dat een kwestie van eenmaal gezien, altijd gezien, of is er nog zoiets als een training of sadhana nodig?

            In het algemeen benadrukte Atmananda dat een ouderwetse sadhana, een voorbereiding door middel van allerlei onthoudingen enzovoort, niet nodig is. Zelf had hij een dergelijke training wel ondergaan, in de vorm van bhakti en raja yoga, maar hij zei steeds dat dit eigenlijk niet zinnig is. Het enige advies dat wel een element van training bevat, is de aanwijzing die hij herhaaldelijk geeft (ook in het huidige boek) om de Waarheid steeds weer tot je door te laten dringen, om Besef opnieuw en opnieuw te laten gebeuren. Met andere woorden, ook al heb je eens werkelijk beseft dat Bewustzijn constant het geval is en dat jij zelf niets anders bent dan Dat, het is in de meeste gevallen zo dat er nog een geleidelijke inwerking nodig is van dit onmiddellijke Besef, net zo lang tot het onomstotelijk is.14

 

Het voelt op zijn plaats om aan het slot van dit artikel een persoonlijke getuigenis af te leggen. Boeken kunnen in de meeste gevallen slechts een opstapje bieden naar het Besef van de Werkelijkheid. Het boek Atma-Nirvriti echter heeft mij op een gegeven moment, in de winter van 1987 op ’88, een zodanige hulp geboden dat mijn leven vanaf dat moment een ander zwaartepunt heeft gekregen. Ik heb toen twijfelloosheid leren kennen. Door het lezen van de tekst ‘Het eerbetoon van zintuigen, denken en voelen aan Mij’ (hoofdstuk 19), met daarin de zinnen

“Ik ben puur Geluk.

Alle activiteiten van zintuigen, denken en voelen

hebben geluk als doel.

Dus al deze activiteiten zijn een eerbetoon aan Mij”,15

viel ik uit mijn geloof in de persoon, uit het geloof dat er iemand is die bevrijd zou kunnen worden. Ik heb ondervonden dat een tekst een zodanige werking kan hebben dat je na lezing ervan nooit meer dezelfde bent als daarvoor. Waarachtig Besef werd me geschonken. Het levende onderricht van mijn leraar Alexander Smit had me anderhalf jaar gevoed, juist ook wat betreft de benadering van Atmananda. En nu maakte ik mee dat de Werkelijkheid zich toonde, zonder enig voorbehoud. Het Levende bleef over, als Ikzelf, en bleek constant te zijn, ook al hadden de objecten later soms ook weer de vorm van twijfel en angst. De kanteling van zwaartepunt is niet een kanteling in de persoon, in de vorm of manifestatie.

Er is niet iemand die Besef heeft. De dank is wat overblijft – eeuwig beginner, omdat nooit iets is verworven, en nooit iets te verwerven valt. Dank u, Gurunathan!

 

 

NOTEN

 

1.  Veda’s zijn religieuze hymnen uit India, ontstaan tussen 1500-500 vC. Zij vormen de basis van veel van de Indiase religies en filosofieën. Veda betekent ook ‘kennis’ of ‘weten’; dan is Vedanta ‘het einde van het weten’. Advaita Vedanta, de non-dualistische weg van Shri Atmananda, is de weg van het onmiddellijke zien, oftewel herkennen – ‘de directe weg’. Advaita betekent non-dualiteit. De term Upanishad betekent ‘het zitten aan de voeten van een leermeester om te luisteren naar diens woorden’.

2.  John Levy, Immediate Knowledge and Happiness; 1e ed. p. 41, 42; 2e ed. p. 69, 70. Levy’s tweede boek, The Nature of Man According to the Vedanta, dat later ook in het Nederlands werd uitgegeven (Het wezen van de mens volgens de Vedanta, in tweede druk getiteld Non-dualiteit), heeft ertoe bijgedragen dat de benadering van Atmananda ook in Nederland bekend is geworden.

3.   Notes on Spiritual Discourses of Sree Atmananda [hierna aangeduid als Discourses] No. 1083 (p. 349); de volgorde van de drie termen in de tekst is hier gewijzigd om te komen tot de gebruikelijke volgorde. Wolter Keers schrijft ergens in een noot over Sat-Chit-Ananda: “Deze drie woorden betekenen in wezen precies hetzelfde: de diepste en ononderbroken IK-ervaring (niet te verwarren met de persoonlijkheid, het ego of ik-gevoel), aangeduid in termen die respectievelijk de achtergrond aanduiden van leven, denken en voelen. Het is als de beschrijving van één vertrek door drie personen, die door verschillende ramen naar binnen kijken.” Ananda wordt meestal met Gelukzaligheid of Geluk vertaald; Atmananda vertaalde het vaak met Vrede. Over het verschil tussen beide termen zei hij: “Geluk dat ononderbroken is, is Vrede. Geluk is de eerste opborreling of sensatie van Vrede”; Discourses No. 654 (p. 232). Vrede beschouwde hij met andere woorden als de meest essentiële aanduiding van het gevoelsaspect (in Discourses No. 1335, p. 446: “Iets genaamd ‘Vrede’, dat de bron is van alle geluk”). In No. 740 (p. 258) introduceert Atmananda zelfs een verbeterde versie van de oeroude uitdrukking, namelijk Sat-Chit-Shanta (shanti betekent vrede; en shanta zoiets als ‘tot vrede gekomen; stil’).

4.  Discourses No. 483 (p. 181).

5.  Discourses No. 43 (p. 19). De term ‘Ik-Beginsel’ was Atmananda’s manier om de wezenlijke natuur van ‘ik’ aan te geven – voor hem synoniem van de bekende term Atma, het ‘Zelf’. In hoofdstuk 2 van ‘Ik’ is een deur besteed ik aandacht aan Atmananda’s gebruik van de term ‘Ik-Beginsel’.

6.  Discourses No. 1402 (p. 476). Het ‘zelfmoord plegen’ van het object verwijst naar het oplossen in Bewustzijn op zich, of plaatsmaken voor een volledig nieuw object. Objecten hebben geen verbinding met elkaar.

7.  Atmananda Tattwa Samhita, p. 186.

8.  Discourses No. 390 (p. 147).

9.  Discourses No. 48 en 1055 (p. 22 en 339).

10.  Uit beide teksten citeerde Atmananda herhaaldelijk. Een van de weinige teksten uit de schoolse traditie waaruit hij veelvuldig citeerde is de Pañchadashi, van de veertiende-eeuwse Bharatitirtha-Vidyaranya.

11.  Discourses No. 129 (p. 59); zie ook No. 1392 (p. 472).

12.  Atma-Darshan, hoofdstuk 1, vers 8 (en verzen 4 en 7).

13.  Discourses No. 1114 (p. 365, 366). Cursivering van mij, PhR.

14.  Het onderscheid tussen deze beide vormen van training beschouw ik als belangrijk. Wat ik hier ‘ouderwetse sadhana’ noem is een voorbereiding op iets, en daardoor werkt het als een voorwaarde. Waarheid is echter zonder voorwaarden. Waarheid is direct opmerkbaar, altijd beschikbaar. Het keer op keer jezelf ‘grondvesten’ hierin is desondanks nodig, omdat de geneigdheden van de meeste mensen vervuld zijn van fascinatie en verbeelding, die de Waarheid verhullen. “Wat je te doen hebt is alleen maar zo vaak mogelijk het Absolute gewaar te worden met het ‘oog van Besef’, tot je onwankelbaar gegrondvest bent in het Uiteindelijke” (Discourses No. 1065, p. 341).

15.  Atma-Nirvriti, hoofdstuk 19, vers 1.

 

 

BIBLIOGRAfie


Atmananda (Krishna Menon), Atmananda Tattwa Samhita. The Direct Approach to Truth as Expounded by Sri Atmananda. Chengannur: Sri Vidya Samiti, 1973. Herdruk: Austin, tx: Advaita Publishers, 1991.

Krishna Menon (Atmananda), Atma-Darshan. At the Ultimate. Tiruvannamalai: Sri Vidya Samiti, 1946. Herdruk: Austin, tx: Advaita Publishers, 1989.

Krishna Menon (Atmananda), Atma-Nirvriti (Freedom and Felicity in the Self). Trivandrum: Vedanta Publishers, 1952. Herdruk: Austin, tx: Advaita Publishers, 1989.

Levy, John, Immediate Knowledge and Happiness. Londen: John Lloyd (John Watkins), 1951. Verkorte tweede editie: Londen: Thorsons, 1970.

Levy, John, The Nature of Man According to the Vedanta. Londen: Routledge & Kegan Paul, 1956. Ned. vert.: Het wezen van de mens volgens de Vedanta. Haarlem: Stichting Yoga Nederland, z.j. [1972]; vertaler: N.G. van der Pas. Tweede editie: Non-dualiteit. Het wezen van de mens volgens de Advaita Vedanta. Heemstede: Altamira, 1992.

Nair, M. P. Bhasi, Rays of the Ultimate. Santa Cruz, ca: sat, 1990 [bevat veel interessante details over het leven in de nabijheid van Atmananda].

Renard, Philip, ‘Ik’ is een deur. Over de ingang die geboden wordt door de Grote Drie van de twintigste-eeuwse Advaita: Ramana Maharshi, Atmananda (Krishna Menon) en Nisargadatta Maharaj. Rotterdam: Asoka, 2008. Eng. vert.: ‘I’ is a Door. Mumbai: Zen Publications, 2017.

Renard, Philip, Bevrijdingdankzij het ontwaren van verschil en het Verschilloze. De essentie van de Advaita-geschriften Viveka Chudamani (Het ware onderscheid als kroonjuweel) en Atma Bodha (Besef van Zelf). Amsterdam: Samsara, 2022 [bevat verschillende commentaren van Atmananda].

Tripta, Nitya, Notes on Spiritual Discourses of Sree Atmananda (of Trivandrum) 1950-1959. Trivandrum: Reddiar Press, 1963. Tweede editie, in drie delen, geredigeerd door Ananda Wood: Salisbury (uk): Non-Duality Press & Stillness Speaks, 2009 [paginering is van de originele Indiase editie]. In de Noten aangeduid als Discourses.