De zegen
De vorm is niet de zegen,
maar kan de zegen wel doen
opmerken.
De vorm kan prettig zijn,
of zelfs groots.
Ja. Plots is het groots.
Zoals Nescio dat doet, zo’n
plotsheid
beschrijven, in zijn Natuurdagboek.[1]
Het gewoon opmerken van een
kerktoren in de verte (of nu,
het horen van een ver vliegtuigje)
kan je tot een uitdrukking brengen
als
‘God slaat toe’, of
‘Licht begint nu pas.’
Het is een stamelen,
maar wel een stamelen
waarin je elke vezel voelt
als op de juiste plaats.
Anders wordt stamelen
een soort aandacht trekken.
De zegen wordt opgemerkt.
Dat is eigenlijk alles,
dat is wat je wilt melden.
‘Het wordt opgemerkt.’
[1] Nescio, Verzameld werk, Deel 2 Natuurdagboek
1946-1955. Amsterdam: Nijgh & Van Ditmar en G.A. van Oorschot, 1996. Nu
ook als los boek verkrijgbaar. Veel saaiheid, met vermeldingen van het kopen
van buskaartjes en de prijs van een tompouce, maar dan steeds weer plotsklaps onderbroken
door pure schoonheid. Voor mij een groot voorbeeld. Zo beschreef niemand ooit
het landschap, wat mij betreft. Een kort stukje (p. 323):
“1953, 12 October, Maandagochtend.
Weer een tooverdag. Met de bus van 9.43 naar Loenen. Zonnig en toch een waas.
Herfst, de veredelde zomer. Geheel onttrokken in een eigen wereld. Bij elke
bocht of bochtje dacht ik: Wat zal er nu komen? (al die bochten had ik zeker
200 maal gefietst of met de bus gereden, misschien 400 maal, maar het waren
geheel nieuwe bochten en alle wilgen en ook alle andere boomen waren nieuw).”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten