Philip Renard, 1967 |
Dankzij de zestiger jaren
Deel Een
Herhaaldelijk
kom je tekstjes tegen over de zestiger jaren (welk fenomeen zich nu 50 jaar
geleden heeft afgespeeld). Soms is dat in de jolige sfeer: kralen, ‘hippies’, geinige
zonnebrilletjes, love & peace, verkleedpartijen met gordijnkapsel,
enzovoort. En soms is dat stoerder, alsof het vooral om barricades ging.
Krakers, provo’s – kortom rebellen. Politie was een vijand, of een instantie
die je belachelijk moest maken. En het Ban-de-bom-teken overal tussendoor, als
een toonbaar baken waar zelfs een burgerjongen niet mee kon uitglijden, in geen
enkel gezelschap.
Omdat het
begin van mijn volwassen leven synchroon liep met deze jaren, wil ik een paar
tekstjes schrijven die eraan gewijd zijn om een andere toon te zetten, een
soort ondertoon, en om die voelbaar en hoorbaar te maken. Het is een ondertoon
waarover nog steeds voornamelijk gegniffeld wordt, of die gewoon genegeerd
wordt, vandaar dat het mij terecht lijkt om eraan bij te dragen dat de
belangstelling hiervoor meer en meer in een gewoonheid
zal kunnen overgaan. En in een erkentelijkheid.
Deze ondertoon betreft datgene wat
ik waarachtig geestelijk zou willen noemen. Weliswaar zijn hier allerlei
clichés uit voortgekomen (zoals een ‘spirituele’ New Age), maar voor mij blijft het waar dat in de zestiger jaren
voor het eerst in de geschiedenis van de westerse mensheid het zogenaamde
geestelijk leven een realiteit werd,
in plaats van een geloof.
De westerse
mens had wel eerder een oprechte belangstelling getoond voor een geestelijk
leven dat niet meer louter een geloof betrof. Dat was met name gebeurd tussen ongeveer
1880 en 1914 (met ingangen als theosofie en allerlei geestelijk-georiënteerde
communes; zie bijvoorbeeld de dagboeken van Frederik van Eeden). Het was vaak
indrukwekkend, en toch bleef het geheel in de sfeer van de hoop, en vooral het ideaal.
In de zestiger jaren werd dit
vervangen door een letterlijk ervaren. Meestal gebeurde dit dankzij het
innemen van een geest-wijzigende substantie zoals LSD of mescaline. Ook al zijn
er mensen[1] die zeggen dat een mystieke ervaring iets anders
is dan de ervaring die wordt geboden door het innemen van LSD, ik beschouw het
als veel wezenlijker dat LSD de mens toen heeft laten ondervinden wat
met het woord Werkelijkheid wordt bedoeld (het hele praten over ‘of het nou echt
wel hetzelfde is als dat wat door bijvoorbeeld Johannes van het Kruis werd
ervaren’: dat is wat mij betreft iets voor roomse intellectuelen die zelf niet
Johannes van het Kruis heten. Louter bijzaak).
Ook al zijn er eventueel uitwassen
aan te wijzen die mogelijk te maken hebben met het toenmalige gebruik van
psychedelica, zoals de toename van het gebruik van hard drugs en misschien een vermeerdering
van chaos, het blijft voor mij groots dat toen door een psychedelisch middel
een Totale Ommekeer is geschonken aan een hele generatie, van San Francisco tot
Amsterdam. Westerse Verlichting kwam voor het eerst letterlijk in aanraking met de oosterse.
Ja, ik durf te spreken van een
Totale Ommekeer. Dat durf ik omdat mijn leven parallel liep.
Ik beschouw
het jaar 1963 als het begin van wat ‘zestiger jaren’ wordt genoemd (in maart
het eerste Beatle-album, en in mei het eerste album van Dylan met eigen materiaal,
en ook in mei het ontslag van Timothy Leary als professor op Harvard waarna hij
voor zijn psychedelisch onderzoek een eigen plek kreeg op Millbrook, NY; en in juni was daar nog het debuut
van de Stones, met Chuck Berry’s ‘Come On’ – de muziekvoorbeelden noem ik ook
omdat deze personen op een gegeven moment een bijdrage hebben geleverd aan het wereldwijd
verspreiden van de psychedelisch-geestelijke
revolutie).
Precies toen maakte ik een omslag
mee. Ook ik begon toen. In het voorjaar van 1963 gebeurden er drie
dingen die voor mij als achttienjarige van wezenlijk belang waren: ik raakte
voor het eerst stoned (op Congo-weed), ik neukte voor het eerst (voor het eerst
een waarachtige samenvloeiing met iemand anders, wat het begin was van een
intieme relatie die bijna twee jaar duurde), en ik ging op yoga (wat toen nog
een buitenissig iets was, kille avonden in een Amsterdams gymnastieklokaal). Ik
was in die tijd steeds dieper overtuigd geraakt van het niet-bestaan van God.
Ik was opgevoed in een gereformeerd gezin, en ging al sinds mijn dertiende niet
meer naar de kerk, maar pas sinds een jaar durfde ik me atheïst te noemen.
Twee jaar later nam ik, onder de indruk
geraakt door een paar schriftelijke getuigenissen erover, LSD in. Een
suikerklontje, dat ik samen met een vriend in de stad had gekocht en meteen
erna in mijn mond liet smelten. Dat was op 5 mei 1965. Bevrijdingsdag werd in
Nederland toen nog gevierd als echte feestdag; nu is dat nauwelijks meer voor
te stellen. Het was als Koninginnedag, in ieder geval net zo rumoerig, en net
zo feestelijk bedoeld. Zo werd het afsteken van rotjes vlakbij een ander mens
bijvoorbeeld nog als uiting van feestgevoel beschouwd. Voor mij werd het
inderdaad Bevrijdingsdag, maar dan in een ander opzicht. De vraag over het al
of niet bestaan van God werd lachwekkend. De Helderheid van Licht op zich bleek ál het andere in te
sluiten, elk idee, elke emotie. Ik zal over mijn kennismaking met deze
Helderheid in een volgende aflevering iets uitvoeriger schrijven.
Nog even
terug naar de eerdere opmerking over het ‘voor het eerst tot realiteit worden
van geestelijk leven’. Ja, zo noem ik dit, want ik durf te zeggen dat vóór die
tijd, vóór ongeveer 1963, alleen uitzonderingen belangstelling hadden voor het
zogenaamd geestelijke, en vaak waren dit eigenlijk zonderlingen. Ik kwam die
dan wel eens tegen in een obscure tweedehands-boekwinkel in Amsterdam-West. Nooit
heb ik van die mensen een uitstraling beleefd van enig zicht op wat
‘werkelijkheid’ is. Dit hele onderwerp werd toen nog in één adem genoemd met
het occulte.
In de zestiger jaren maakte het
ontwikkelingsdenken van de Westerse Verlichting (met allerlei uitlopers ervan,
zoals uiteraard ook chemisch onderzoek) het mogelijk dat een geestelijke revolutie
begon die qua inhoud of boodschap voornamelijk te danken is aan Oosterse Verlichting. De boodschap die
bijvoorbeeld gebracht werd in het bekende begeleidingsboek bij het gebruik van LSD,
The Psychedelic Experience,[2]
was gebaseerd op het Tibetaanse Dodenboek, een tekst die in feite
Dzogchen-onderricht is. Dzogchen, de kern van het Tibetaans boeddhisme, werd
opeens raadgever voor de westerse mens die met zijn meest intense psychische
vervormingen werd geconfronteerd. Want zo mag je het effect van psychedelica
wel benoemen. Wat mij betreft gaat het bij het innemen van zo’n middel niet om
het zogenaamde trippen, maar juist om
te leren om door je trips heen te kijken. Je wordt geconfronteerd met het
gegeven dat je in feite continu gewend bent aan je oude trips, je groefachtige
geneigdheden, en dat je nu een kans krijgt daar helemaal doorheen te kijken. Dit
is wat ik althans van LSD geleerd heb, en waarvoor ik tot op heden heel
dankbaar ben.
Ik voel zelf nooit een terugverlangen
naar de zestiger jaren, een nostalgie. Nooit. Waar ik het hier over heb is
juist de kennismaking met waarachtige tijdloosheid. De kennismaking
daarmee is toen aan een hele generatie geschonken, waardoor velen ervan het
begrip ‘intelligentie’ gaandeweg opnieuw hebben leren invullen.
1. R.C. Zaehner, Mysticism, Sacred and
Profane. Londen, 1957. Vertaald als Mystiek. Sacraal en profaan. Een onderzoek betreffende een aantal
bovennatuurlijke ervaringen. Amsterdam: De Bezige Bij, Kwintessens-serie, 1969.
2. Timothy Leary, Ralph Metzner en Richard
Alpert, The Psychedelic Experience. New Hyde Park, NY, 1964. Vertaald
als De psychedelische ervaring. Een handboek gebaseerd op Het Tibetaanse
Dodenboek. Amsterdam: De Bezige Bij, Kwintessens-serie, 1969.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten