dinsdag 24 januari 2017



Haar aandeel was nul procent, het zijne honderd

De kop hierboven verscheen in 1998 in Trouw [1], met daaronder een aangrijpend verslag over een moord op een 24-jarige vrouw. Het was echt een verschrikkelijke gebeurtenis; door de beschrijving ervan krijg je het gevoel dat de strekking van de kop helemaal kloppend was. Helaas hoor je vaker van dit soort verschrikkingen. En ik moet zeggen dat ik, man zijnde, heel vaak iets beleef wat je zou kunnen omschrijven als ‘een beetje in elkaar krimpen’ (naast een woede op de dader – altijd een man namelijk). Of zoiets nou plaatsvervangende schaamte genoemd kan worden weet ik niet. Wel is het zo dat ik in mijn leven herhaaldelijk heb beleefd dat ik, in mijn eentje wandelend in het bos, plotseling een vrouw-alleen in de verte op het bospad zag naderen, en daarbij onmiddellijk een emotionele reactie had met de neiging een soort seinen te geven in de trant van ‘ik ben geen verkrachter!’, ‘ik ben veilig!’ Innerlijke pogingen om haar duidelijk te maken dat ik helemaal geen kwaad in de zin heb.

‘Geen kwaad in de zin’. Wat houdt dit woord ‘kwaad’ eigenlijk in? Ik wil hier niet een filosofisch soort diepte ingaan om erachter te komen wat ‘het kwaad’ in uiteindelijke zin is. Het voelt voor mij directer om een beetje zicht te proberen te krijgen op hoe het kwaad door de samenleving beantwoord wordt – wat in de meeste gevallen betekent hoe het bestraft wordt. Immers, als er geen bestraffing wacht, is zoiets als het kwaad gauw een abstractie. Bestraffing schept een zekere duidelijkheid: dit is slecht, en dat niet. Ook al zijn we het wel een keer oneens met een rechterlijke uitspraak, het gevoel dat er tussen mensen een grens is waar voorbij eventueel een straf volgt, kan wel geruststellend werken.
           
Als je gaat onderzoeken hoe bij het bestraft-zijn de verhouding tussen mannen en vrouwen is, zul je snel zien dat deze verhouding wel heel extreem is. Bijvoorbeeld in België, volgens de eerste bron die ik via google tegenkwam, is het zo dat slechts 4 (vier) procent van de gevangenisbevolking vrouw is. De bevolking van Belgische gevangenissen (en ik vermoed dat dit in Nederland en andere westerse landen niet heel anders is) bestaat dus voor 96% uit mannen. En ik denk dat dit al heel lang zo is, en misschien is het zelfs nooit anders geweest.
            Naast het genoemde gegeven dat meer dan negentig procent van de gevangenisbevolking man is, kun je zien dat oorlogen voor minstens datzelfde percentage gevoerd worden door mannen, verkrachtingen vrijwel honderd procent, en slavernij vermoedelijk idem, en zo kun je nog even doorgaan (het is krankzinnig, deze lijst van misdaden die door mannen gepleegd worden).

Wat zou dit kunnen betekenen? Zou het dan toch zo zijn dat mannen nou eenmaal slechter zijn dan vrouwen? Zouden we heel gewoon hiermee moeten leven als zijnde een ‘gegeven’, met andere woorden een onwrikbaar aangeleverd iets, als ‘zo is het nou eenmaal’? Of zou het ook op iets anders kunnen wijzen?

Ik verlang er al lang naar dat op een nieuwe manier, liefst met wat ik noem ‘verse intelligentie’, eens onderzocht zou worden wat deze ongelijkheid laat zien. Tot nog toe hoor of lees ik niemand die dit aankaart (wat uiteraard aan mij kan liggen; ik volg de moderne media slechts marginaal). Steeds zijn de man-vrouw-studies die ik tegenkom (tegenwoordig standaard in het Engels gender genoemd), erop gericht om aan de vrouw eindelijk eens een echte gelijkwaardigheid te geven.
      Uiteraard beschouw ik dit als een zeer terecht iets. Sinds Mary Wollstonecraft in 1792 haar boek over de rechten van de vrouw publiceerde, is er veel verbeterd op het gebied van gelijkheid. Godzijdank. En uiteraard is het te gek voor woorden dat op veel plaatsen vrouwen nog steeds niet dezelfde rechten hebben als mannen. De inspanningen die vanuit allerlei geledingen (al dan niet feministisch) geleverd worden, kan ik alleen maar prijzen – ik hoop dat mijn schrijven hierover geen misverstand zal scheppen.
           
Maar als we het voor een moment, heel even, niet meer zouden hebben over het onrecht dat de vrouw nog steeds wordt aangedaan (zoals gezegd, dat wordt gelukkig al heel duidelijk aangekaart), wat zou je dan kunnen zeggen over het thema ‘verantwoordelijkheid’?
            Zo luidt mijn vraag:       
            Wat is eigenlijk het aandeel van de vrouw aan het kwaad?

Dus niet ‘wat wordt haar aangedaan?’, maar ‘wat kan onderhuids mogelijkerwijs de mede-verantwoordelijkheid van de vrouw zijn wat betreft het kwaad?’ 

Als het waar is dat man en vrouw gelijkwaardig zijn, en dat ze dus dezelfde rechten hebben, zou het dan ook niet zo zijn dat man en vrouw net zo verantwoordelijk zijn (of wat mij betreft bijna even verantwoordelijk), zowel voor de schoonheid van het bestaan alsook voor de verschrikking? 
            Tot nu toe geldt de vrouw vaak als ‘de vrede-brenger’. Fantastisch – dikwijls heeft ze inderdaad die rol, geheel geloofwaardig. Maar het raadsel wordt met deze nadruk niet opgelost.

Het kan toch niet zo zijn dat opeens alleen de ene helft van de mensheid de ‘slechteriken’ zijn? Hoe zit dat met die andere helft? Wat ‘doet’ die andere helft eigenlijk? (aanhalingstekens hier vanwege het juist helemaal-niets-doen). Dit is nog niet voldoende onderzocht, naar mijn mening.
            Ik zou een dergelijk onderzoek willen bepleiten.
 
1.  Kop in Trouw  06/02/98;

Geen opmerkingen:

Een reactie posten