maandag 13 november 2023



De ‘gelijktijdige’ driehoek van Dzogchen

 

     (see English translation) 

door Philip Renard

 

Binnen het Tibetaans Boeddhisme neemt Dzogchen een plaats in die je ‘de hoogste’ kunt noemen. Letterlijk betekent het ‘Grote (chen) Volledigheid (dzog)’. Dzog betekent ook ‘voltooiing’, ‘beëindiging’, ‘volmaaktheid’. Met andere woorden: ‘je komt aan je eind’. Verder of hoger kun je niet.

            Voor mij is Dzogchen, zoals het me sinds het midden van de jaren tachtig vooral dankzij Namkhai Norbu is aangereikt, een van de meest heldere verwoordingen van de werkelijkheid. In de loop van de jaren hebben allerlei details van dit onderricht zich in me uitgekristalliseerd, vooral dankzij de woorden van Tulku Urgyen Rinpoche. Zelfs zodanig dat ik durf te zeggen dat zijn vorm van onderricht, met als uitgangspunt de radicale woorden van de grote veertiende-eeuwse leermeester Longchenpa, de laatste jaren de belangrijkste inspiratie is voor datgene wat ik zelf doorgeef aan anderen.

 

Tulku Urgyen betracht in zijn spreken een wat ik noem ‘stempel’-stijl. Daarmee bedoel ik dat hij eigenlijk steeds hetzelfde zegt. De stempel blijft dezelfde stempel, en hij komt steeds op identieke wijze neer, op exact dezelfde plek. Ik moet vaak denken aan het bekende verhaal over de druppel die voortdurend op een steen valt, en wel exact op dezelfde plaats. Het verhaal luidt dat de steen werkelijk doorboord raakt, hoe hard hij ook is. Dus door maar heel gewoon door te gaan met stempelen, wordt de opening geboden.

            Wat is het wat Tulku Urgyen steeds hetzelfde zegt?

            Zijn nadruk is als volgt. Alles draait om herkennen: het herkennen van je ware natuur en het leren om hierin gestabiliseerd te raken. Een eenmalige herkenning is voor de meeste mensen niet voldoende – de keten van karmische geneigdheden kan herhaaldelijk zorgen voor een verduistering van het zicht. Vandaar dat Tulku Urgyen zegt:

 

In deze hele wereld is er niets dat superieur is aan het zien hoe je deze keten moet doorbreken – er is niets dat kostbaarder is.” [1]

 

Ja, hoe krijg je hier waarachtig zicht op, hoe moet je deze keten doorbreken? Dat is door allereerst, hóe je huidige situatie of gemoedstoestand ook is, te herkennen wat je wezenlijke, oorspronkelijke natuur is, midden in je huidige situatie. Op het moment van daadwerkelijk herkennen is er een opening, een onderbreking. Geen reeks meer, geen verhaal waarin je gelokt wordt naar een volgend fascinerend detail. Hier ligt de meest diepgaande uitnodiging: laat nu je verhaal even voor wat het is, en kijk, sta toe dat deze opening tot je doordringt. Je zult dan makkelijk kunnen zien dat dit ‘niet-iets’ is. Tulku Urgyen zegt hierover herhaaldelijk: “Zien dat er niet iets te zien valt is het allerbelangrijkste zicht.” [2] Je kunt ook meteen zien dat dit wel degelijk ‘jezelf’ is. Je kunt namelijk onmiddellijk herkennen dat dit niet-iets gezien wordt, dat wil zeggen dat er continu en blijvend een kennend beginsel is – ook al is dit niet een entiteit. Juist de combinatie van deze twee factoren maakt dat geen van de twee doorschiet, de ene naar nihilisme, de andere naar het innemen van een positie, dat wil zeggen het identificeren met een subtiel Iets of Iemand. De advaitische uitspraak ‘Ik ben Brahman’ wordt hier vervangen door ‘Ik besef dat mijn wezenlijke natuur Niet-iets is – louter Kennen.’

 

In Dzogchen wordt onze wezenlijke natuur beschreven als te bestaan uit drie aspecten, te weten de volgende:

           

            1   lege, conceptloze essentie

            2   heldere, kennende aard

            3   onafgebroken, onbelemmerde uitdrukking

 

Er bestaan veel drietallen in het Tibetaans Boeddhisme, maar deze drie aspecten vormen voor mij het gouden drietal. Alles zit hierin vervat. Doordat ik zo diep geraakt werd door de eenvoud van dit drietal ben ik in de loop van de jaren tekeningen ervan gaan maken, waarbij het drietal een driehoek werd. En wel een gelijkzijdige oftewel ‘gelijktijdige’ [3] driehoek. Het gelijkzijdige (en gelijktijdige) voelt terecht omdat alle drie aspecten uiteindelijk even belangrijk zijn, ook al bevat het drietal een hiërarchisch element. Het punt erin is vooral dat het om een volledige inclusiviteit gaat. Ik wil de drie zojuist genoemde aspecten hier een beetje toelichten.

 

1.

Allereerst de ‘essentie’ (in Tibetaans ngo-bo). De essentie is gewoon de essentie, dus je kunt niet daarna nog zeggen ‘de essentie van de essentie’.

            Nee. Het stopt. Dat is precies de functie van dit soort taal. De essentie wordt meteen benoemd als Leegte (stong-pa nyid). Leegte slaat alle weten uit je handen, alles wordt je afgepakt. Dus  H E T   S T O P T  – en dat is de zegen. Niet-weten, Niet-iets en Leegte betekenen voor mij hetzelfde. Alle nadruk ligt hier op het einde van alle concepten, van alle mentale en emotionele bouwwerken, hoe nobel eventueel ook. In dit opzicht is zelfs ‘liefde’ een concept, en volgt hiërarchisch dus pas als één van de voorbeelden van het derde aspect, zijnde de uitdrukking van de essentie.

 

2.

Deze essentie is onscheidbaar van het kennende beginsel, dat ook wel wordt aangeduid als Helderheid (in Tibetaans gsal-ba). In het Engels vaak vertaald als Luminosity. Prachtige aanduidingen, vind ik. Om het kennende beginsel gaat het – louter Bewustzijn.[4] Je kunt zeggen dat de lege essentie de kern van de zaak is, maar zonder het kennende beginsel begin je niets. In Dzogchen wordt daarom benadrukt dat Leegte altijd Kennend moet zijn, anders krijg je bij het woord ‘leeg’ toch negatieve interpretaties – hieruit zijn dan ook veel vedantische vooroordelen jegens de boeddhisten voortgekomen. In mijn ogen is Boeddhisme pas geworden tot een echte directe bevrijdingsweg toen rond de vierde eeuw in China de balans was gevonden, door te erkennen dat alles en iedereen niet alleen leeg is (wat de nadruk tot dat moment was), maar ook een ware natuur heeft die kennend is. Het werd ‘Boeddha-natuur’ genoemd: die betreft de niet te scheiden combinatie van niet-wetend (leeg) en kennend (licht-schenkend) – in je huidige aanwezigheid.[5]

 


 De combinatie van lege essentie en kennende aard is wat in de Advaita het ‘eigenschaploze Absolute’ wordt genoemd. Ogenschijnlijk betreft het hier een tweetal, zeker als je het afbeeldt, maar in feite vormen de begrippen leeg en kennend samen de meest volledige en inclusieve aanduiding voor het onmogelijk te omschrijven Uiteindelijke. Ze zijn respectievelijk de negatieve en de positieve manier van aanduiden, en daardoor laten ze je de Grote Volledigheid onmiddellijk voelen – waarbij het idee ‘twee’ volstrekt vervliegt. Zo ontwaar je het Verschilloze; er valt hier werkelijk geen enkel verschil aan te treffen.

            Dit wordt in Dzogchen rigpa genoemd, Leeg Bewustzijn. De onscheidbare eenheid van Niet-weten en Kennen. Rigpa mag je wel beschouwen als het allerbelangrijkste in Dzogchen. Het punt waar alles om draait.

 

3.

Het samengaan van Niet-weten en Kennen (of Leegte en Bewustzijn) wordt steeds beschreven als onscheidbaar en ononderbroken, waardoor er sprake kan zijn van een volslagen onbelemmerde (in Tibetaans ’gags-med) uitdrukking. Doordat er geen belemmering is, speelt de uitdrukking zich onmiddellijk af – zoiets als tijdsverschil bestaat nog niet, dat ontstaat juist hier. In deze benadering is er nooit een Zondeval geweest.

 

Het derde aspect betreft geheel en al deze Uitdrukking van het Lege Bewustzijn – dat wil zeggen de manifestatie ervan. Een aanduiding als ‘de kern van de zaak’ kan nog steeds abstract blijven, als een ‘weten’, maar zodra de kern zich manifesteert kan dat niet meer. Het Tibetaanse woord voor dit aspect is thugs-rje. In Dzogchen wordt deze term geïnterpreteerd als ‘capaciteit’, ‘potentie’, ‘resonantie’ – en ook ‘energie’. Dankzij de capaciteit van Bewustzijn kan er manifestatie zijn, aanwezigheid, beleving.

            Er is tussen Leegte en Bewustzijn nog geen enkel verschil, maar zodra dit Verschilloze tot manifestatie komt, is verschil geboren (en tijd, en oorzaak-en-gevolg), en razendsnel is er dan ook de mogelijkheid van het verschil tussen vrijheid en onvrijheid, tussen werkelijkheid en begoocheling. Zodra je bent, en beleeft, kan voorkeur optreden, en eventueel een vastgekleefd-raken. Zojuist was er nog vrijheid, en opeens is er iets wat triggert, waardoor je helemaal bezet kunt raken, en vastgekleefd aan een emotioneel getint verhaal. Het voelt als een oersplitsing, waarin gelukkig wel steeds opnieuw de vraag kan opkomen: Wat wil ik echt? Wil ik waarachtige vrijheid, of wil ik het eigenlijk gewoon makkelijk hebben en alleen maar genieten?

            Nisargadatta Maharaj heeft veel van zijn onderricht gewijd aan het verduidelijken van deze plaats van ‘het gemanifesteerde’, die hij vaak aanduidde als ‘ik ben’ oftewel geboorte-beginsel. Hier is nog geen sprake van een persoon of individu, maar wel van Beleving-op-zich – waarin de oersplitsing zich afspeelt die gebaseerd is op de genoemde keten van karmische geneigdheden. Ik heb deze oersplitsing ooit geschetst in een cirkelvorm, als een pil met twee helften.[6] Een tweesprong kun je het noemen. Wil je tot Besef komen, of laat je het erbij, en blijf je een leven leiden dat in feite neerkomt op niet-besef?

 

Bij het tekenen van de driehoek kwam ik er op een gegeven moment toe om de tekening van de tweesprong-cirkel eraan toe te voegen.[7] Immers, zodra je jezelf gaat uitdrukken, is dualiteit een gegeven. Als er alleen maar de essentie zou zijn, hoeft er natuurlijk niets onderzocht te worden om tot bevrijding te komen. De essentie, Leeg Bewustzijn, is altijd al vrij. Hierin valt niets te realiseren. Het gaat erom dit naakte Bewustzijn te realiseren in je huidige bestaan, midden in je eigen uitdrukking, hoe verwarrend die misschien ook is. Je gedachten en emoties moeten doorzien worden als zijnde niets anders dan een tijdelijke uitdrukking van je aangeboren ware natuur. Dus: herken de inhoudsloze essentie binnenin je gedachten en emoties.

             

 

Met de combinatie van driehoek en cirkel kun je goed de samenhang laten zien tussen de essentie en zijn uitdrukking. Op de laatste tekening wordt dit als tweetal in kapitale letters benadrukt. Tulku Urgyen heeft hier herhaaldelijk over gesproken, ook over het tweesprong-karakter dat in de uitdrukking vervat zit:

 

De enige mogelijkheid voor herkenning ligt in de uitdrukking. De uitdrukking (rtsal) van de essentie (ngo-bo) heeft de mogelijkheid om óf zichzelf te beseffen óf zichzelf niet te beseffen – hier zie je hoe Besef (shes-rab; in Sanskriet prajña) het hele punt is. (...) Wanneer de uitdrukking tot Besef komt (dat wil zeggen zodra de uitdrukking zijn eigen natuur beseft), is hij bevrijd. Dan is er vrijheid. Wanneer de uitdrukking beweegt als gedachten, als denken, is hij in de war. Dan is er begoocheling. In het zien van dit onderscheid wordt duidelijk waarin het belang van het verschil ligt. Met andere woorden, of de uitdrukking bevrijd wordt als Besef, óf verward raakt in de vorm van gedachten, wordt bepaald door degene die het onderscheid traint, die zijn eigen natuur beseft óf niet beseft.” [8]

 

Wat mij betreft is dit het kernpunt van alle onderricht. Door dit kernpunt daadwerkelijk in je leven toe te laten zal de karmische keten doorbroken worden. Deze nadruk bevat de hele kwestie, volledig en direct, zonder enig ‘weten’. Moge deze nadruk, eventueel met behulp van driehoek & cirkel, als een waarachtig stempel werken. Moge de stempel steeds opnieuw, kersvers, neerkomen op een ontvankelijke plaats.

 

 

NOTEN

 

1.  Tulku Urgyen, As It Is, Vol. I, Boudhanath: Rangjung Yeshe, 1999; p. 75.

2.  Passim; zie bijvoorbeeld As It Is, Vol. II (2000); p. 76.

3.  ‘Gelijktijdig’ (Tibetaans cig-car) is een term om het onmiddellijke karakter van Dzogchen aan te geven, zodat de onscheidbaarheid van de drie apecten in één oogopslag gezien kan worden. De driehoek toont het samenvallen van de tijd en het Tijdloze, en wel in een zichtbare vorm. Zie over dit tonen in zichtbare vorm van het gelijktijdige ook het artikel van Rolf Stein in Sudden and Gradual (Peter Gregory, ed., Honolulu, 1987). Hierin, op p. 55, citeert hij een passage waarin gewezen wordt op het contrast tussen beeldend werk als zijnde onmiddellijk, en schriftelijke en muzikale werken die zich in de tijd afspelen.

4.  Ik noem het Bewustzijn, maar ben het meteen eens als iemand dit liever aanduidt als ‘Gewaarzijn’. Beide zijn voor mij aanduidingen voor het Verschilloze.

5.  Zie mijn artikel over de oorsprong van de term ‘Boeddha-natuur’ (in Chinees fo xing), getiteld ‘De directe weg: is die ooit begonnen?’ in InZicht, sept. 2022; p. 44-50.

6.  Deze pil wordt toegelicht en afgebeeld in ‘Ik’ is een deur; p. 64-69.

7.  De hoek van het derde aspect was toen al naar onderen gebracht; voorheen stond die naar boven, zoals op de eerste tekening te zien is.

8.  Tulku Urgyen, As It Is, Vol. I; p. 146. Zie ook p. 202; en in Vol. II p. 47 en 168.


2 opmerkingen:

  1. Dag Philipe, veel dank voor deze zeer verhelderende tekst.
    Ik heb een vraag. Je noemt in je tekst drie aspecten van de wezenlijke natuur die naar mijn besef overeenkomen met de trikaya: dharmakaya, sambhogakaya en nirmanakaya. Je gebruikt die termen echter niet. Mijn vraag is of je er toch iets anders mee bedoelt en daarom die termen bewust niet gebruikt?
    Hartelijke groet,
    Wim

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Beste Wim, je hebt gelijk met jouw drietal Sanskriet-termen. In de traditie wordt er wel altijd aan toegevoegd dat dit drietal geldt zodra je het werkelijk herkent, en niet meteen als je er nog zoekend mee bezig bent. Ik heb het drietal termen weggelaten omdat ik het artikel al zo veel Tibetaanse termen vond bevatten dat een toevoeging mogelijkerwijs de lezer zou laten duizelen (Philip)

      Verwijderen