Vol
is niet verschillend van leeg
Ik noem dit blog ‘Volle Cirkel’. De cirkel is vol. Wat is vol eigenlijk? Kan het bijvoorbeeld
ooit verder uitbreiden, of voller zijn dan vol? En kan het volle ooit ophouden
vol te zijn?
In de Upanishads staat een kort tekstje dat
hierover gaat.
Dat is vol.
Dit is vol.
Het volle
komt voort uit het volle.
Al neem je
het volle weg uit het volle,
het volle blijft vol.
Dit vertaalde ik ooit aldus, naar de Engelse versie van S.
Radhakrishnan (The Principal Upanisads,
1953). Ik heb deze verwoording van hem altijd de mooiste gevonden – het
Sanskriet-woord purna gewoon kort
vertalend met ‘full’. Het tekstje staat in de ‘aanroeping’ voor de Isha
Upanishad (p. 566). In zijn vertaling van hetzelfde tekstje in de
oorspronkelijke versie ervan, namelijk als onderdeel van de oudere
Brihad-aranyaka Upanishad, gebruikte Radhakrishnan een andere verwoording, en werd purna ‘fullness’ (p. 289). Met de term
‘volheid’ als vertaling maakte ik ook een versie, die ik wat langer maakte en
waarin ik tussen teksthaken een kleine toelichting plaatste.
Dat
[wat aan vorm voorafgaat] is volheid.
Dit
[de huidige vorm] is volheid.
Volheid
begint steeds weer, vanuit volheid.
Al neem je
volheid weg uit volheid,
volheid
blijft het geval.
Wim van de Laar verwoordde, in zijn vertaling De Upanishads uit 2015, het woord purna als ‘volledig’, wat ook helemaal op
zijn plaats is. Het tekstje werd aldus (p. 140):
Dat is
volledig. Dit is volledig.
Volledigheid
komt voort uit volledigheid.
Wanneer
volledigheid van volledigheid wordt weggenomen,
blijft
volledigheid volledig.
Er bestaat een fragment in een boeddhistisch geschrift, de Ratnagotra-vibhaga, dat enigszins
vergelijkbaar is. Dit is een Sanskriet-tekst uit ongeveer de vierde eeuw, of
begin vijfde. De tekst staat ook bekend als Uttara-tantra;
vooral in het Tibetaans Boeddhisme wordt deze titel gebruikt (in het Engels is
deze titel vaak vertaald als The Highest
Continuum).
Het is
vooral dankzij dit geschrift dat het begrip ‘Boeddha-natuur’ in het Tibetaans Boeddhisme
een fundamenteel iets is geworden; zeker in Mahamudra- en Dzogchen-onderricht
(in het Chinees Boeddhisme was dit voornamelijk dankzij de Nirvana Soetra gebeurd).
Het fragment
luidt:
Er is
helemaal niets dat hieruit verwijderd hoeft te worden,
noch hoeft wat dan ook toegevoegd te worden.
Kijk helder
naar wat de klaarblijkelijke werkelijkheid is.
Als je ziet
wat klaarblijkelijk werkelijk is, ben je bevrijd. [1]
Ja, ‘klaarblijkelijke werkelijkheid’: dat is mijn oplossing
op een Engelse vertaling als ‘actual reality’. Allemaal pogingen om het Phát-achtige, het
in-je-gezicht-slingerende, onafwendbare, een beetje normaal klinkende woorden
te geven.
Boeddhisten zoals de vierde-eeuwse schrijver van deze tekst
baseerden zich helemaal op de uitwijk-mogelijkheid om dit ‘leegte’ te noemen.
Dat ben ik helemaal met ze eens. Honderd procent. Leeg is het. Zojuist
zei ik nog dat het vol is. Nu zeg ik dat het leeg is.
Is hier verschil tussen?
Nee, geen
enkel.
Vol is leeg. Lege Cirkel.
Hoezo? Hoe kan vol nou leeg zijn?
Omdat verschil
hier niet meer bestaat. Waar geen verschil meer is, is taal een soort ornament
geworden. Taal gaat naar links, taal gaat naar rechts, maar werkelijkheid gaat
geen kant op.
[1]. Dit is vers I.154 (of, in andere versies: 155). Ik volg
hier vooral de vertaling van Karl Brunnhölzl, When the Clouds Part (2014), p. 410-411, en van Richard Barron, in
zijn vertaling van Longchenpa’s Drupta
Dzod (waarin Longchenpa veel citaten opnam uit de Uttara-tantra): The Precious Treasury of Philosophical Systems (2007), p. 149-150.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten