Over
twee tegengestelde opvattingen van ‘Verlichting’
en over
de wijsheid die het samenbrengen ervan zou kunnen bieden
‘Uit Nazareth, kan
dáár iets goeds vandaan komen?’
Deze zin werd volgens de overlevering
van het evangelie van Johannes geüit door een zekere Nathanaël, afkomstig uit
Kana, twaalf kilometer van Nazareth verwijderd. De zin kan symbool staan voor
het gegeven dat wij eventueel iets goeds van een ander mens kunnen ontvangen,
en dat wij desondanks op grond van onze indrukken van de plaats van afkomst van
de brenger van dat goede, hem kunnen wantrouwen of minachten. Als wij Johannes
mogen geloven was het wantrouwen van Nathanaël slechts van korte duur – hij
werd leerling van Jezus van Nazareth. Heel anders ziet het eruit als wij dit
gegeven toepassen op de gebruikelijke houding van de westerse mens ten opzichte
van leraren die ‘verlichting’ onderrichten op de manier zoals dat
oorspronkelijk in het Oosten gebeurde.(1)
‘Het Oosten, kan dáár iets goeds vandaan komen?’
De grote meerderheid van de mensen
in het Westen zal deze vraag nog steeds ontkennend beantwoorden. De meeste
mensen hebben überhaupt geen belangstelling voor zoiets als ‘bevrijding’ of
‘verlichting’, en zeker waar het oosterse verlichting of oosterse
bevrijdingswegen betreft wordt in het algemeen wantrouwend gereageerd, en wordt
de belangstelling van anderen voor dit onderwerp snel onder de afdeling
‘zweverij’ gerangschikt.
Het begrip ‘vooroordeel’, dat een
aanduiding kan zijn voor dit gegeven, wordt door Van Dale’s woordenboek omschreven
als ‘niet op kennis of redenering, maar op neiging, traditie of navolging
berustend oordeel (mening) omtrent iets of iemand; ongegronde mening’. Een
fenomeen als vooroordeel laat goed zien hoe gemakkelijk wij ons laten leiden
door halve informatie, door vage indrukken en ‘van horen zeggen’. Maar het
gaat hier om een diepgaand onderzoek naar de ware aard van het mens-zijn, en
dan zou je toch kunnen zeggen dat het op zijn plaats is als op dit gebied niet
wordt afgegaan op halve informatie. Toch lijkt het of juist hier een ‘op
neiging, traditie of navolging berustend oordeel’ als maatstaf gehanteerd
wordt. Dus zodra iemand zich aandient met de boodschap een diepgaand onderzoek
te hebben verricht wat betreft de ware natuur van de mens, is het gebruikelijk
dat er schouderophalend wordt gereageerd, vanuit de mening ‘dat kennen we al,
die verhalen hebben we vaker gehoord’. Als de leerschool van de genoemde
boodschapper dan bovendien oorspronkelijk uit het Oosten blijkt te komen,
worden vrij snel kwalificaties als ‘vaag’, ‘onpraktisch’ en
‘onwetenschappelijk’ gehanteerd.
Toch gebeurt er ook iets anders. Er is een kleine
hoeveelheid mensen in het Westen, een gestaag groeiende groep, die zich wel
openstelt voor onderricht over ‘verlichting’ zoals dat oorspronkelijk vanuit
het Oosten is aangereikt.
Maar waarom oosters? Waarom zou ik
zo ver weg moeten zoeken – is het ‘wat je van ver haalt is lekker’, een uit
middelmatigheid voortgekomen behoefte om het buitengewone te omarmen en daarmee
indruk te kunnen maken? Waarom zouden de voorbeelden van vader en grootvader,
van onderwijzer, dominee en directeur niet gewoon onze westerse voorbeelden
zijn?
Waarschijnlijk is de voornaamste
oorzaak van het zoeken naar voorbeelden in andere culturen de gespletenheid
van de voorbeelden die in het Westen vanaf de jongste kinderjaren worden
aangereikt. Wat je zag was iets anders dan wat werd verteld dat je zou zien, en
dat tot voorbeeld werd gesteld. Het is de gespletenheid tussen twee modellen,
twee totaal tegenstrijdige (en daardoor
tot ontkenning van het andere leidende) prototypes of archetypes. Deze
twee modellen zijn, teruggebracht tot hun oervorm, het beste uit te drukken
door de volgende tekeningen, visueel verwant en beide daterend van omstreeks
1485:
Het eerste model, een
gravure van Martin Schongauer, laat het westerse religieuze symbool bij
uitstek, de gekruisigde Jezus Christus, zien. Het beeld van de Lijdende Mens,
die zichzelf offert ten dienste van alle anderen. Ecce homo, ‘Zie de
Mens’. God die in de geschiedenis kwam en mens werd, en voor de mens stierf, en
daardoor voorbeeld werd als offer.
Het tweede model, de beroemde
pentekening van Leonardo da Vinci, toont de Ontplooide Mens,(2) of
liever gezegd, de zich ontplooiende, altijd verder reikende, zijn grenzen verkennende
en uitbreidende mens, de nooit voltooide mens. Leonardo is zelf schoolvoorbeeld
van het genie: de uitzonderlijke mens, die de andere mensen scheppend voorgaat.
Was de Schongauer-gravure een van de duizenden schilderkunstige voorbeelden van
één zelfde offer-scène, de Leonardo-tekening is typisch gebaseerd op een uitvinding,
en is dan ook als unieke tekening bekend geworden.
Doordat
de westerse mens beide modellen tegelijkertijd als hoogste goed aangereikt
krijgt, is hij in een dilemma geraakt. De renaissance heeft de mens voor een
deel al zelfstandig gemaakt – maar tegelijkertijd, tijdens het zien dat
de eigen zelfstandigheid tegenover de zelfstandigheid van ‘de anderen’
staat (en uiteindelijk tegenover de Ander), blijft de westerling ook in de ban
van de martelaar en het lijden. Het dilemma is dus: moet ik winnen, en een held
worden, of moet ik juist alles aan de anderen geven, en mezelf op de tweede
plaats stellen?
Tegelijk met het invoeren van het
dilemma heeft de renaissance ook een antwoord erop gegeven, eigenlijk als een
soort poging om een van de twee modellen tot hét model te maken. In de woorden
van Leonardo: “Vanuit een verwarring van vormen wordt de geest aangevuurd tot
nieuwe uitvindingen.” En Pico della Mirandola: “Als vrij en soeverein
kunstenaar moet je als het ware je eigen beeldhouwer zijn en jezelf uitbeelden
in de vorm die je verkiest.” Creativiteit is het westerse antwoord op
het dilemma.
En toch, voor velen (de eerder
genoemde ‘gestaag groeiende groep’ die bereid is dieper te kijken dan de in het
Westen aangereikte modellen) is het duidelijk geworden dat creativiteit, hoe
wonderschoon en vervullend ook als gegeven, niet het uiteindelijke
antwoord is als het gaat om erachter te komen wat de wezenlijke natuur van de
mens is, en wat datgene zou kunnen zijn wat hieruit aan wijsheid zou kunnen
voortvloeien. Vandaar de zoektocht van een aantal mensen via een volledig ander
model.
Een model dat
volledig anders is, en dat bij uitstek symbool is voor de ideale Mens volgens
de verschillende Aziatische bevrijdingswegen, is de zittende en schouwende
mens, het meest bekend geworden in de afbeelding van de Boeddha, de Ontwaakte,
de Verlichte.(3)
Het afgebeelde model,
een Tibetaanse tekening,(4) is net
als de crucifix een van de duizenden variaties op eenzelfde thema, en kan dus
vervangen worden door een Javaanse of Japanse versie. Ook een
niet-boeddhistische tekening van een mediterende Indiër laat uiteindelijk
hetzelfde oerbeeld zien, met als boodschap: de mens dient zich naar binnen
te wenden. Zelfs al zien de plaatjes er soms totaal anders uit, zoals in het
Tibetaans Boeddhisme de afbeeldingen van de vereniging van het vrouwelijke en
het mannelijke,(5)
de richting waarnaar
gewezen wordt is dezelfde. Slechts de vormen verschillen, niet dat waarom het
gaat. Vermoedelijk is gespletenheid zoals wij die in het Westen kennen, in het
Oosten pas binnengedrongen met de komst van de Europeanen.
De richting waarnaar gewezen wordt
in het model van de Ontwaakte is bevrijding uit innerlijke gebondenheid, die
ontstaan is door het idee een afgezonderd individu te zijn, een met het lichaam
samenvallend persoon. Deze bevrijding is niet een toekomstwens, maar
realiseerbaar in dit leven – en al door een aanzienlijk aantal mensen
gerealiseerd, ook in het Westen. Een van de wezenlijke kenmerken van deze
bevrijding is het besef van een aan alles voorafgaand Kennen, dat al ons
waarnemen, denken en voelen mogelijk maakt. Deze bevrijding is door menigeen
ervaren als het diepste en meest waarachtige dat een mens ten deel kan vallen.
Deze bevrijding wordt
vaak aangeduid als ‘Verlichting’,(6) hoewel
in het Westen de meeste mensen deze term kennen voor iets geheel anders.
Terwijl Oosterse Verlichting duidt op een ontwaken uit de begoochelende
suggestie werkelijk een individu te zijn, betreft Verlichting in de westerse
opvatting juist een beklemtoning van
individualiteit, en de terechtheid om het individu een vrij en onafhankelijk
leven te laten leiden. De Westerse Verlichting, de filosofische stroming uit de
achttiende eeuw, mag dan in letterlijke zin verleden tijd zijn, de kern van
het gedachtegoed ervan is nog steeds volop van kracht. Het Westen is eigenlijk
één grote bejubeling van het zelfstandige en onafhankelijke individu, met een
binnenwereld van denken en verbeelden.
In het verloop van de ontwikkeling
vanuit de Westerse Verlichting is in de negentiende eeuw een nieuw model van de
mens geschapen: ‘De denker’, door Auguste Rodin.
Door de zittende,
naar binnen gekeerde houding is het verleidelijk dit model te vergelijken met
het oosterse. Maar wat een wereld van verschil! Waar het model van de
Ontwaakte, de ‘oosters verlichte’, juist laat zien dat er ontwaken mogelijk is uit
het denken (dat wil zeggen dat dit mogelijk is door herkenning van de lege ware natuur van het denken), nodigt het
Rodin-beeld van de ‘westers verlichte’ de mens juist uit dieper het
gedachtegoed in te duiken. Het labyrint in van het individu, vanuit de
veronderstelling dat daar een oplossing ligt voor het diepste innerlijk
conflict. Deze houding heeft wel opgeleverd dat de westerse mens zich bewust
is geworden van zijn gespletenheid. Zeker sinds Freud is er wat dit betreft
geen weg meer terug, de niet-bewustheid in. En ook al is deze bewustheid niet
een antwoord dat uiteindelijke bevrijding zou kunnen bieden (namelijk slechts
een via analyse verkregen constatering van de situatie), het biedt in ieder
geval een instrument dat antwoorden zou kunnen bieden voor de mens die zowel
met de binnen- als de buitenwereld wil omgaan. Weliswaar toont het model een
zich naar binnen wendend mens, maar de genoemde bewustheid heeft wel degelijk
ook een uitwerking naar buiten. Zo heeft men door het ontdekken van een
psychische binnenwereld bijvoorbeeld oog gekregen voor het fenomeen
‘projecteren’, het verplaatsen van een innerlijke (meestal emotioneel
gekleurde) indruk naar buiten. Op deze manier is er een nieuwe blik ontstaan op
wat een vooroordeel eigenlijk is, namelijk iets dat gebaseerd is op allerlei
projecties uit het innerlijk.
Sinds het ontstaan van de Westerse
Verlichting, in de laatste decennia van de zeventiende eeuw, is er in Europa
een groeiend besef van de onterechtheid van ieder vooroordeel. Er is sindsdien,
in de woorden van historicus Siep Stuurman, een ‘uitvinding van de moderne
gelijkheid’ gaande,(7)
een gelijkheid die kennelijk niet vanzelf sprak ondanks de duidelijke
aanwijzingen daaromtrent in bijvoorbeeld het bijbelse evangelie.
Toch kwam het ook in het
niet-kerkelijke Westen pas in de loop van de twintigste eeuw zover dat
gelijkheid echt toegepast ging worden op de hele mensheid. Met name sinds de
oprichting van de Verenigde Naties, en de ondertekening in 1948 van de
Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, gekoppeld aan het
onafhankelijk worden van de meeste Europese koloniën, kun je pas spreken van
een wereldomspannende erkenning van gelijkheid voor ieder mens.
De Universele Verklaring van de
Rechten van de Mens zou je de beste samenvatting kunnen noemen van wat Westerse
Verlichting in feite inhoudt. Het is een verwoording van rechten, van
opvattingen die tevens consequenties hebben voor de gedragingen tussen mensen.
Impliciet wordt eigenlijk aangegeven dat het terecht zou zijn om in te grijpen zodra bepaalde rechten
worden geschonden.
In feite is dit wat
haaks staat op de Oosterse Verlichting. In Oosterse Verlichting wordt juist
benadrukt dat ware vrijheid zit in het besef dat alleen het huidige beleven
werkelijkheid bevat, en dat dit besef door geen enkel conflict verstoord wordt,
omdat ‘alles al is wat het is’. Met
andere woorden, er hoeft helemaal niet te worden ingegrepen.
Misschien is juist deze
tegenstelling, tussen ingrijpen en niet ingrijpen, wel de uiteindelijke tegenstelling tussen West en Oost. Of, anders
geformuleerd, tussen ‘Aanpakken van strijd en bedrog’ en ‘Besef van niet-strijd
en niet-bedrog als eigen ware natuur’. Het samenbrengen van deze twee
opvattingen, op een waarachtige, evenwichtige manier, zou wel eens wijsheid
kunnen schenken. Want immers, geen van beide opvattingen kun je op zichzelf wijs noemen. Beide claimen
dat misschien wel, maar zowel de stagnatie die als gevolg van de Oosterse
Verlichting nog steeds in bijvoorbeeld allerlei Indiase organisatievormen
optreedt,(8) alsook
het totale mislukken van westerse pogingen tot ingrijpen in conflicten zoals
bijvoorbeeld die in het Midden-Oosten, toont aan dat in beide opvattingen iets
ontbreekt.
Door de confrontatie
van de genoemde tegenstelling kan tot ons gaan doordringen dat we echte
wijsheid misschien nog niet eens kennen. Vandaar dat een antwoord zou kunnen
zijn dat het wijs is als je beide vormen van Verlichting daadwerkelijk kent (en
ze goed van elkaar kunt onderscheiden) en dat je weet hoe en wanneer ze van
toepassing zijn.
Om een voorbeeld te geven: nu de
mensheid steeds meer een geheel aan het worden is, zeker sinds de (westerse)
uitvinding van internet, wordt de vraag ‘moet ik ingrijpen, of juist niet?’
steeds belangrijker. Uiteraard zal dit altijd wel al het punt geweest zijn,
maar het lijkt wel pas sinds een halve eeuw gaandeweg pregnant te worden, door
het toegenomen vermogen om informatie ogenblikkelijk door te geven.
Je zou het in ieder geval al wijs
kunnen noemen als je niet meer bevooroordeeld bent. Zowel in de oosterse als in
de westerse opvatting van Verlichting is het al of niet bevooroordeeld-zijn een
grondthema. In de oosterse ingang bestaat bijvoorbeeld het verhaal over de
olifant die betast wordt door een aantal blinde mannen, die ieder een
interpretatie van het dier hebben die volstrekt verschilt van die van de ander.
Zodra je dit voorbeeld tot je door laat dringen, kun je niet meer zeggen dat
een van deze mannen meer gelijk heeft dan een ander.
De kern van het probleem volgens de
oosterse opvatting van Verlichting is de vergissing om concepten, ideeën en
denkbeelden (dus niet alleen vooroordelen maar alle denkbeelden) te beschouwen als waar, als werkelijk. Dit voor werkelijk houden is in het Westen
juist heel gebruikelijk, ook al wordt in deze benadering de inhoud van de ideeën constant betwist.
Concepten en ideeën op zich zijn in de westerse manier van redeneren juist het
uitgangspunt; zonder deze kan de westerse benadering niet meer geldig zijn.
Vandaar ook dat je voor het ontbreken van Westerse Verlichting als beste term
‘onwetendheid’ kunt hanteren. De kern van het Westen is kennis, onderwijs,
geïnformeerd zijn, weten.
Maar voor het ontbreken van Oosterse Verlichting is ‘onwetendheid’
niet de term die het kernpunt aanwijst. Ook al weet je heel veel van oosterse
filosofieën, en ben je dus niet ‘onwetend’, kan er toch iets essentieels ontbreken.
Je zou dat essentiële ‘besef’ kunnen noemen, en het ontbreken daarvan
‘niet-besef’. Besef betekent in dit verband een direct herkennen van de
werkelijkheid die voorafgaat aan
ideeën en concepten.(9)
De tegenstelling
tussen West en Oost, zojuist benoemd als ingrijpen tegenover niet-ingrijpen,
kun je daarom ook benoemen als conceptueel tegenover non-conceptueel.(10)
Ik denk dat beide ingangen, West en
Oost, even belangrijk zijn. Beide vormen van zoektocht en realisatie zijn
werkelijk gelijkwaardig. Ik vermoed dat de mensheid nu het meeste nodig heeft
dat de twee soorten van Verlichting beide erkend gaan worden, en beide ook ‘in
de praktijk toegepast’, overal ter wereld. Ik vermoed dat dat werkelijk wijs zou zijn.
Maar hoe speelt zich zoiets af? Wat
is dat ‘toepassen in de praktijk’? Het is zo dat de Oosterse Verlichting in
feite heel erg eenvoudig is. Je hoeft er met je hoofd niet lang bij stil te
staan. Er is op een gegeven moment Besef, en dan kan het niet meer toenemen of
afnemen. Met Besef houdt de zoektocht op; geen wandeltocht meer langs de
veelvoud van leraren. Met Besef houdt alle metafysische filosoferen op, en ook
alle godsdienst. De hoofdzaak is dan namelijk duidelijk – ook al blijkt het
voor vrijwel iedereen meestal nodig om alle in de psyche aanwezige zaken nog
uit te laten werken, zodat een zekere rijping of volwassenwording kan gebeuren.
En met dat uitwerken komt meteen iets van de Westerse Verlichting om de hoek, het schone zicht op dubbele
bodems, bedrog, ontkenning, pretentie enzovoort. De westerse ingang heeft zich
namelijk al enige eeuwen bekwaamd in ontmaskering. En wat is belangrijker om
ontmaskerd te worden dan macht (en
vooral macht die vermomd of ontkend wordt)? De Watergate-affaire uit de
zeventiger jaren moge hier als voorbeeld dienen van wat Westerse Verlichting
inhoudt. In India zouden de journalisten die deze zaak aan het rollen hebben
gebracht, waarschijnlijk stilzwijgend in een ravijn verdwenen zijn.
Ondanks het werkelijk
gelijkwaardig-zijn van beide opvattingen kun je toch zeggen dat qua volgorde
een zekere hiërarchie op zijn plaats is. Als je bereid bent om te zien wát het
wezenlijke punt is in zoiets verstrekkends als ‘wijsheid’, kun je
waarschijnlijk opmerken dat een onbevooroordeelde beginsituatie onontbeerlijk
is. Je zou dit ook ‘leeg’ kunnen noemen, leeg wat betreft een mening over een
ander. Zodra je ziet dat in Oosterse Verlichting juist de nadruk wordt gelegd
op de aan alles voorafgaande leegte oftewel conceptloosheid, kun je misschien
herkennen dat deze nadruk, leegte die nog niet wordt ingevuld door een concept
of idee, noodzakelijkerwijs voorafgaat (of vooraf zou moeten gaan) aan ieder
oordeel of besluit. Vandaar dat je zou kunnen zeggen dat Oosterse Verlichting
voorafgaat aan de Westerse.
Door het zien van het belang van
leegte kunnen bijvoorbeeld religies herkend worden als in oorsprong gebaseerd
op Conceptloosheid. Ruzie tussen religies over ‘de oorsprong’ is dan niet meer
mogelijk. Immers, ruzies kunnen er alleen maar zijn op grond van concepten,
meningen, dogma’s.
Door eerst (‘vooraf’) het conceptloze te herkennen, kun je met een
helderder onderscheidingsvermogen kijken naar de zaken die voor de wereld van
belang zijn, die in de meeste gevallen met superioriteit en macht te maken
hebben – met ‘indruk maken’.
Op deze manier geef je het
conceptloze (en daardoor Oosterse Verlichting) wel een soort eerste plaats,(11) maar
daarna kun je alle tijd en energie besteden aan het ‘zo goed mogelijk
beoordelen’ van alles – alles op het gebied van kunst, landsverdediging, zorgverlening,
milieu, enzovoort. Het lege, onbevooroordeelde verschaft de beste
aanvangshouding om iets te kunnen onderzoeken. De hier voorgestelde volgorde
zou een soort antwoord kunnen zijn op het wereldwijde probleem van
vooroordelen, en de desastreuze gevolgen ervan, die altijd met eigenbelang te
maken hebben. Vooroordeel is altijd gebaseerd op een vorm van ‘weten’, en het
conceptloze is juist niet-weten.
Het herkennen van dat
wat voorafgaat aan ideeën en concepten kost geen enkele tijd. Dat maakt Oosterse
Verlichting zo eenvoudig. Er is geen tijd voor nodig, omdat dit herkennen, wat
hier Besef wordt genoemd, nog geen minuut hoeft te duren. Het is onmiddellijk,
zodat daarna alle tijd gespendeerd kan worden aan de praktische en eventueel
gecompliceerde zaken. Maar die zaken hoeven dan niet meer te worden vertraagd
of geblokkeerd door meningen als ‘zo heeft God het voor ons bepaald’ of ‘onze
traditie schrijft dit nu eenmaal voor’.
Het zien van dat wat aan alle
denkbeelden voorafgaat is het zien van vrijheid. Dit zien is bevrijding in de
ware zin van het woord. Hiermee kun je de wereld als nieuw binnengaan, en je
bijdrage eraan leveren. Je rijping in dit zien is een gift, de gift van de
volwassen mens, die zonder model is, zonder voorbeeld.(12)
De universele
richting is voorbij ieder model. De mens is niet louter zittend, de
binnenwereld in, niet louter in lijden hangend, niet louter zichzelf
ontplooiend in de buitenwereld. De richting is niet oosters, niet westers. Dat
waarom het gaat, ook als het beslissingen op wereldniveau betreft, is een
contact met de uiteindelijke of universele Werkelijkheid, waarop beide
invalshoeken mogelijk blijven – de oosterse terug naar nul, naar de bron,
voordat een wereld begon, en de westerse zich verder en verder uitstrekkend in
miljoenen vormen.
Werkelijkheid is niet een van beide.
Werkelijkheid is ook niet een synthese van deze twee, maar omvat beide in hun
eigenheid. Deze planeet is steeds meer één planeet aan het worden, met de
mogelijkheid voor ieder mens om de ideeën van waar ook ter wereld serieus te
nemen, en mede daardoor het geluk te ervaren gelijk te zijn aan ieder ander.
1. Met ‘het Oosten’ wordt hier
hier in de eerste plaats India, China en Tibet bedoeld: de gebieden waar al
eeuwenlang tradities voorkomen die non-dualiteit
(Sanskriet advaya, Chinees buer, Tibetaans gnyis-med) als de basis voor verlichting hebben aangereikt. De
belangrijkste van deze non-dualistische tradities zijn Advaita Vedanta in
India, Chan-boeddhisme in China (later in Japan ‘Zen’ genoemd) en het
boeddhistische Dzogchen in Tibet. Non-dualiteit is een term voor de
uiteindelijke Werkelijkheid die niet meer met iets anders vergeleken kan
worden, die ‘zonder een tweede’ is, en daardoor al het relatieve in zich draagt en er niet door kan
worden aangetast.
2. Genaamd de Vitruvius-man.
Marcus Vitruvius Pollio, een tijdgenoot van de gekruisigde Jezus, stelde de
ware lichaamsverhoudingen vast.
3. In het Westen is dit
model nu zelfs algemeen erkend geworden, maar dan als huis- en tuinaccessoire,
in alle reclamefolders aanwezig.
4. In dit geval een tekening van de geweldige Engelse
tekenaar Robert Beer, naar Tibetaanse richtlijnen.
5. Dit is de vereniging van respectievelijk leegte en mededogen, shunyata en karuna – hier
wordt deze vereniging als Samantabhadri en Samantabhadra afgebeeld, die volgens
de Tibetaanse Dzogchen-traditie tezamen de ‘oer-Boeddha’ vormen, onze
non-dualistische, niet-verdeelbare oorspronkelijke natuur.
6. Dit is uiteraard
een westerse term voor iets
niet-westers, namelijk een poging tot vertalen in het Nederlands (meestal via
Engelse vertalingen) van datgene wat in het Sanskriet bodhi heet, in het Chinees onder andere wu, en in het Tibetaans byang-chub.
7. Ook voor de titel van zijn boek gebruikte Stuurman een vergelijkbare mooie
verwoording: De uitvinding van de mensheid (Amsterdam: Bert Bakker, 2009).
8. Zie bijvoorbeeld A. Jha, The Imprisoned
Mind (New Delhi: Ambika, 1980). Jha betoogt
hierin terecht dat veel van de stagnatie in India te wijten is aan het ook in
wereldse omstandigheden vasthouden aan het beginsel van goeroe en leerling –
een beginsel dat gestoeld is op Oosterse Verlichting.
9. Zie hierover bijvoorbeeld Philip Renard, Het Boek van Besef. Over de werkelijkheid van ‘jezelf’ (Cothen: Juwelenschip,
2014).
10. Uiteraard
moet benadrukt worden dat wat hier ‘Oost’ wordt genoemd, uitsluitend verwijst
naar het verlichte ervan. Los daarvan
bestaat in het Oosten namelijk juist een totale overvloed aan conceptuele
benaderingen.
11. Dit benoemen als ‘eerste plaats’ behoort wel direct in
balans te worden gebracht, zoals bijvoorbeeld door een opmerking van historicus
Floris Cohen, waar hij juist een specifieke superioriteit van de Westerse
Verlichting benoemt, in zijn De
herschepping van de wereld (Amsterdam: Bert Bakker, 2008; p. 144).
12. Dit
schilderij van Ferdinand Hodler uit 1909 toont ‘een mens’, nog zonder
specifieke invulling, en zonder een voorbeeld te zijn van iets.
Wat een mooi en verhelderend artikel! En wat een zegen dat er steeds weer woorden worden gevonden die de kern van " het dilemma" raken. Wijsheid is.wat meer dan nodig is. Dank je.
BeantwoordenVerwijderen