dinsdag 9 augustus 2016


Over twee tegengestelde opvattingen van ‘Verlichting’

en over de wijsheid die het samenbrengen ervan zou kunnen bieden


‘Uit Nazareth, kan dáár iets goeds vandaan komen?’
            Deze zin werd volgens de over­levering van het evangelie van Johannes geüit door een zekere Nathanaël, afkom­stig uit Kana, twaalf kilometer van Nazareth verwijderd. De zin kan symbool staan voor het gegeven dat wij eventueel iets goeds van een ander mens kunnen ontvangen, en dat wij desondanks op grond van onze indrukken van de plaats van afkomst van de brenger van dat goede, hem kunnen wantrouwen of minachten. Als wij Johannes mogen geloven was het wantrouwen van Nathanaël slechts van korte duur – hij werd leerling van Jezus van Nazareth. Heel anders ziet het eruit als wij dit gegeven toepassen op de gebruikelijke houding van de westerse mens ten opzichte van leraren die ‘verlichting’ onderrichten op de manier zoals dat oorspronkelijk in het Oosten gebeurde.(1)
            
 ‘Het Oosten, kan dáár iets goeds vandaan komen?’
            De grote meerderheid van de mensen in het Westen zal deze vraag nog steeds ontkennend beantwoorden. De meeste mensen hebben überhaupt geen belangstelling voor zoiets als ‘bevrijding’ of ‘verlichting’, en zeker waar het oosterse verlichting of oosterse bevrijdingswegen betreft wordt in het algemeen wantrouwend gereageerd, en wordt de belangstelling van anderen voor dit onderwerp snel onder de afdeling ‘zweverij’ gerangschikt.
            Het begrip ‘vooroordeel’, dat een aanduiding kan zijn voor dit gegeven, wordt door Van Dale’s woordenboek omschreven als ‘niet op kennis of redenering, maar op neiging, traditie of navolging berustend oordeel (mening) omtrent iets of iemand; ongegronde mening’. Een fenomeen als vooroordeel laat goed zien hoe gemakkelijk wij ons laten leiden door halve infor­matie, door vage indrukken en ‘van horen zeggen’. Maar het gaat hier om een diepgaand onderzoek naar de ware aard van het mens-zijn, en dan zou je toch kunnen zeggen dat het op zijn plaats is als op dit gebied niet wordt afgegaan op halve informatie. Toch lijkt het of juist hier een ‘op neiging, tradi­tie of navolging berustend oordeel’ als maatstaf gehanteerd wordt. Dus zodra iemand zich aandient met de boodschap een diepgaand onderzoek te hebben verricht wat betreft de ware natuur van de mens, is het gebruikelijk dat er schouderophalend wordt gereageerd, vanuit de mening ‘dat kennen we al, die verhalen hebben we vaker gehoord’. Als de leerschool van de genoemde boodschapper dan bovendien oorspronkelijk uit het Oosten blijkt te komen, worden vrij snel kwalificaties als ‘vaag’, ‘onpraktisch’ en ‘onwetenschappelijk’ gehanteerd.

Toch gebeurt er ook iets anders. Er is een kleine hoeveelheid mensen in het Westen, een gestaag groeiende groep, die zich wel openstelt voor onderricht over ‘verlichting’ zoals dat oorspronkelijk vanuit het Oosten is aangereikt.
            Maar waarom oosters? Waarom zou ik zo ver weg moeten zoeken – is het ‘wat je van ver haalt is lekker’, een uit middelmatigheid voortgekomen behoefte om het buitengewone te omarmen en daarmee indruk te kunnen maken? Waarom zouden de voorbeelden van vader en grootvader, van onderwijzer, dominee en directeur niet gewoon onze westerse voorbeelden zijn?
        Waarschijnlijk is de voornaamste oorzaak van het zoeken naar voorbeelden in andere culturen de gespletenheid van de voorbeelden die in het Westen vanaf de jongste kinderjaren worden aangereikt. Wat je zag was iets anders dan wat werd verteld dat je zou zien, en dat tot voorbeeld werd gesteld. Het is de gespletenheid tussen twee modellen, twee totaal tegenstrijdige (en daardoor tot ontkenning van het andere leidende) prototypes of archetypes. Deze twee modellen zijn, teruggebracht tot hun oervorm, het beste uit te drukken door de volgende tekeningen, visueel verwant en beide daterend van omstreeks 1485:


Het eerste model, een gravure van Martin Schongauer, laat het westerse religieuze symbool bij uitstek, de gekruisigde Jezus Christus, zien. Het beeld van de Lijdende Mens, die zichzelf offert ten dienste van alle anderen. Ecce homo, ‘Zie de Mens’. God die in de geschiedenis kwam en mens werd, en voor de mens stierf, en daardoor voorbeeld werd als offer.
            Het tweede model, de beroemde pentekening van Leonardo da Vinci, toont de Ontplooide Mens,(2) of liever gezegd, de zich ontplooiende, altijd verder reikende, zijn grenzen verkennende en uitbreidende mens, de nooit voltooide mens. Leonardo is zelf schoolvoorbeeld van het genie: de uitzonderlijke mens, die de andere mensen scheppend voorgaat. Was de Schongauer-gravure een van de duizenden schilderkunstige voorbeelden van één zelfde offer-scène, de Leonardo-tekening is typisch gebaseerd op een uitvinding, en is dan ook als unieke tekening bekend geworden.
            Doordat de westerse mens beide modellen tegelijkertijd als hoogste goed aangereikt krijgt, is hij in een dilemma geraakt. De renaissance heeft de mens voor een deel al zelfstandig gemaakt – maar tegelijkertijd, tijdens het zien dat de eigen zelfstandigheid tegenover de zelfstandigheid van ‘de anderen’ staat (en uiteindelijk tegenover de Ander), blijft de westerling ook in de ban van de martelaar en het lijden. Het dilemma is dus: moet ik winnen, en een held worden, of moet ik juist alles aan de anderen geven, en mezelf op de tweede plaats stellen?
            Tegelijk met het invoeren van het dilemma heeft de renaissance ook een antwoord erop gegeven, eigenlijk als een soort poging om een van de twee modellen tot hét model te maken. In de woorden van Leonardo: “Vanuit een verwarring van vormen wordt de geest aangevuurd tot nieuwe uitvindingen.” En Pico della Mirandola: “Als vrij en soeverein kunstenaar moet je als het ware je eigen beeldhouwer zijn en jezelf uitbeelden in de vorm die je verkiest.” Creativiteit is het westerse antwoord op het dilemma.
            En toch, voor velen (de eerder genoemde ‘gestaag groeiende groep’ die bereid is dieper te kijken dan de in het Westen aangereikte modellen) is het duidelijk geworden dat creativiteit, hoe wonderschoon en vervullend ook als gegeven, niet het uiteindelijke antwoord is als het gaat om erachter te komen wat de wezenlijke natuur van de mens is, en wat datgene zou kunnen zijn wat hieruit aan wijsheid zou kunnen voortvloeien. Vandaar de zoektocht van een aantal mensen via een volledig ander model.

Een model dat volledig anders is, en dat bij uitstek symbool is voor de ideale Mens volgens de verschillende Aziatische bevrijdingswegen, is de zittende en schouwende mens, het meest bekend geworden in de afbeelding van de Boeddha, de Ontwaakte, de Verlichte.(3)
 

Het afgebeelde model, een Tibetaanse tekening,(4) is net als de crucifix een van de duizenden variaties op eenzelfde thema, en kan dus vervangen worden door een Javaanse of Japanse versie. Ook een niet-boeddhistische tekening van een mediterende Indiër laat uiteindelijk hetzelfde oerbeeld zien, met als boodschap: de mens dient zich naar binnen te wenden. Zelfs al zien de plaatjes er soms totaal anders uit, zoals in het Tibetaans Boeddhisme de afbeeldingen van de vereniging van het vrouwelijke en het mannelijke,(5

 
de richting waarnaar gewezen wordt is dezelfde. Slechts de vormen verschillen, niet dat waarom het gaat. Vermoedelijk is gespletenheid zoals wij die in het Westen kennen, in het Oosten pas binnengedrongen met de komst van de Europeanen.
            De richting waarnaar gewezen wordt in het model van de Ontwaakte is bevrijding uit innerlijke gebondenheid, die ontstaan is door het idee een afgezonderd individu te zijn, een met het lichaam samenvallend persoon. Deze bevrijding is niet een toekomstwens, maar realiseerbaar in dit leven – en al door een aanzienlijk aantal mensen gerealiseerd, ook in het Westen. Een van de wezenlijke kenmerken van deze bevrijding is het besef van een aan alles voorafgaand Kennen, dat al ons waarnemen, denken en voelen mogelijk maakt. Deze bevrijding is door menigeen ervaren als het diepste en meest waarachtige dat een mens ten deel kan vallen.



Deze bevrijding wordt vaak aangeduid als ‘Verlichting’,(6) hoewel in het Westen de meeste mensen deze term kennen voor iets geheel anders. Terwijl Oosterse Verlichting duidt op een ontwaken uit de begoochelende suggestie werkelijk een individu te zijn, betreft Verlichting in de westerse opvatting juist een beklemtoning van individualiteit, en de terechtheid om het individu een vrij en onafhankelijk leven te laten leiden. De Westerse Verlichting, de filosofische stroming uit de achttiende eeuw, mag dan in letterlijke zin verleden tijd zijn, de kern van het gedachtegoed ervan is nog steeds volop van kracht. Het Westen is eigenlijk één grote bejubeling van het zelfstandige en onafhankelijke individu, met een binnenwereld van denken en verbeelden.
            In het verloop van de ontwikkeling vanuit de Westerse Verlichting is in de negentiende eeuw een nieuw model van de mens geschapen: ‘De denker’, door Auguste Rodin.
 

Door de zittende, naar binnen gekeerde houding is het verleidelijk dit model te vergelijken met het oosterse. Maar wat een wereld van verschil! Waar het model van de Ontwaakte, de ‘oosters verlichte’, juist laat zien dat er ontwaken mogelijk is uit het denken (dat wil zeggen dat dit mogelijk is door herkenning van de lege ware natuur van het denken), nodigt het Rodin-beeld van de ‘westers verlichte’ de mens juist uit dieper het gedachtegoed in te duiken. Het labyrint in van het individu, vanuit de veronderstelling dat daar een oplossing ligt voor het diepste innerlijk conflict. Deze houding heeft wel opgeleverd dat de westerse mens zich bewust is geworden van zijn gespletenheid. Zeker sinds Freud is er wat dit betreft geen weg meer terug, de niet-bewustheid in. En ook al is deze bewustheid niet een antwoord dat uiteindelijke bevrijding zou kunnen bieden (namelijk slechts een via analyse verkregen constatering van de situatie), het biedt in ieder geval een instrument dat antwoorden zou kunnen bieden voor de mens die zowel met de binnen- als de buitenwereld wil omgaan. Weliswaar toont het model een zich naar binnen wendend mens, maar de genoemde bewustheid heeft wel degelijk ook een uitwerking naar buiten. Zo heeft men door het ontdekken van een psychische binnenwereld bijvoorbeeld oog gekregen voor het fenomeen ‘projecteren’, het verplaatsen van een innerlijke (meestal emotioneel gekleurde) indruk naar buiten. Op deze manier is er een nieuwe blik ontstaan op wat een vooroordeel eigenlijk is, namelijk iets dat gebaseerd is op allerlei projecties uit het innerlijk.
            Sinds het ontstaan van de Westerse Verlichting, in de laatste decennia van de zeventiende eeuw, is er in Europa een groeiend besef van de onterechtheid van ieder vooroordeel. Er is sindsdien, in de woorden van historicus Siep Stuurman, een ‘uitvinding van de moderne gelijkheid’ gaande,(7) een gelijkheid die kennelijk niet vanzelf sprak ondanks de duidelijke aanwijzingen daaromtrent in bijvoorbeeld het bijbelse evangelie.
            Toch kwam het ook in het niet-kerkelijke Westen pas in de loop van de twintigste eeuw zover dat gelijkheid echt toegepast ging worden op de hele mensheid. Met name sinds de oprichting van de Verenigde Naties, en de ondertekening in 1948 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, gekoppeld aan het onafhankelijk worden van de meeste Europese koloniën, kun je pas spreken van een wereldomspannende erkenning van gelijkheid voor ieder mens.
            De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens zou je de beste samenvatting kunnen noemen van wat Westerse Verlichting in feite inhoudt. Het is een verwoording van rechten, van opvattingen die tevens consequenties hebben voor de gedragingen tussen mensen. Impliciet wordt eigenlijk aangegeven dat het terecht zou zijn om in te grijpen zodra bepaalde rechten worden geschonden.
           
In feite is dit wat haaks staat op de Oosterse Verlichting. In Oosterse Verlichting wordt juist benadrukt dat ware vrijheid zit in het besef dat alleen het huidige beleven werkelijkheid bevat, en dat dit besef door geen enkel conflict verstoord wordt, omdat ‘alles al is wat het is’. Met andere woorden, er hoeft helemaal niet te worden ingegrepen.
            Misschien is juist deze tegenstelling, tussen ingrijpen en niet ingrijpen, wel de uiteindelijke tegenstelling tussen West en Oost. Of, anders geformuleerd, tussen ‘Aanpakken van strijd en bedrog’ en ‘Besef van niet-strijd en niet-bedrog als eigen ware natuur’. Het samenbrengen van deze twee opvattingen, op een waarachtige, evenwichtige manier, zou wel eens wijsheid kunnen schenken. Want immers, geen van beide opvattingen kun je op zichzelf wijs noemen. Beide claimen dat misschien wel, maar zowel de stagnatie die als gevolg van de Oosterse Verlichting nog steeds in bijvoorbeeld allerlei Indiase organisatievormen optreedt,(8) alsook het totale mislukken van westerse pogingen tot ingrijpen in conflicten zoals bijvoorbeeld die in het Midden-Oosten, toont aan dat in beide opvattingen iets ontbreekt.

Door de confrontatie van de genoemde tegenstelling kan tot ons gaan doordringen dat we echte wijsheid misschien nog niet eens kennen. Vandaar dat een antwoord zou kunnen zijn dat het wijs is als je beide vormen van Verlichting daadwerkelijk kent (en ze goed van elkaar kunt onderscheiden) en dat je weet hoe en wanneer ze van toepassing zijn.
            Om een voorbeeld te geven: nu de mensheid steeds meer een geheel aan het worden is, zeker sinds de (westerse) uitvinding van internet, wordt de vraag ‘moet ik ingrijpen, of juist niet?’ steeds belangrijker. Uiteraard zal dit altijd wel al het punt geweest zijn, maar het lijkt wel pas sinds een halve eeuw gaandeweg pregnant te worden, door het toegenomen vermogen om informatie ogenblikkelijk door te geven.
            Je zou het in ieder geval al wijs kunnen noemen als je niet meer bevooroordeeld bent. Zowel in de oosterse als in de westerse opvatting van Verlichting is het al of niet bevooroordeeld-zijn een grondthema. In de oosterse ingang bestaat bijvoorbeeld het verhaal over de olifant die betast wordt door een aantal blinde mannen, die ieder een interpretatie van het dier hebben die volstrekt verschilt van die van de ander. Zodra je dit voorbeeld tot je door laat dringen, kun je niet meer zeggen dat een van deze mannen meer gelijk heeft dan een ander.
            De kern van het probleem volgens de oosterse opvatting van Verlichting is de vergissing om concepten, ideeën en denkbeelden (dus niet alleen vooroordelen maar alle denkbeelden) te beschouwen als waar, als werkelijk. Dit voor werkelijk houden is in het Westen juist heel gebruikelijk, ook al wordt in deze benadering de inhoud van de ideeën constant betwist. Concepten en ideeën op zich zijn in de westerse manier van redeneren juist het uitgangspunt; zonder deze kan de westerse benadering niet meer geldig zijn. Vandaar ook dat je voor het ontbreken van Westerse Verlichting als beste term ‘onwetendheid’ kunt hanteren. De kern van het Westen is kennis, onderwijs, geïnformeerd zijn, weten.
            Maar voor het ontbreken van Oosterse Verlichting is ‘onwetendheid’ niet de term die het kernpunt aanwijst. Ook al weet je heel veel van oosterse filosofieën, en ben je dus niet ‘onwetend’, kan er toch iets essentieels ontbreken. Je zou dat essentiële ‘besef’ kunnen noemen, en het ontbreken daarvan ‘niet-besef’. Besef betekent in dit verband een direct herkennen van de werkelijkheid die voorafgaat aan ideeën en concepten.(9)

De tegenstelling tussen West en Oost, zojuist benoemd als ingrijpen tegenover niet-ingrijpen, kun je daarom ook benoemen als conceptueel tegenover non-conceptueel.(10)
            Ik denk dat beide ingangen, West en Oost, even belangrijk zijn. Beide vormen van zoektocht en realisatie zijn werkelijk gelijkwaardig. Ik vermoed dat de mensheid nu het meeste nodig heeft dat de twee soorten van Verlichting beide erkend gaan worden, en beide ook ‘in de praktijk toegepast’, overal ter wereld. Ik vermoed dat dat werkelijk wijs zou zijn.
            Maar hoe speelt zich zoiets af? Wat is dat ‘toepassen in de praktijk’? Het is zo dat de Oosterse Verlichting in feite heel erg eenvoudig is. Je hoeft er met je hoofd niet lang bij stil te staan. Er is op een gegeven moment Besef, en dan kan het niet meer toenemen of afnemen. Met Besef houdt de zoektocht op; geen wandeltocht meer langs de veelvoud van leraren. Met Besef houdt alle metafysische filosoferen op, en ook alle godsdienst. De hoofdzaak is dan namelijk duidelijk – ook al blijkt het voor vrijwel iedereen meestal nodig om alle in de psyche aanwezige zaken nog uit te laten werken, zodat een zekere rijping of volwassenwording kan gebeuren. En met dat uitwerken komt meteen iets van de Westerse Verlichting om de hoek, het schone zicht op dubbele bodems, bedrog, ontkenning, pretentie enzovoort. De westerse ingang heeft zich namelijk al enige eeuwen bekwaamd in ontmaskering. En wat is belangrijker om ontmaskerd te worden dan macht (en vooral macht die vermomd of ontkend wordt)? De Watergate-affaire uit de zeventiger jaren moge hier als voorbeeld dienen van wat Westerse Verlichting inhoudt. In India zouden de journalisten die deze zaak aan het rollen hebben gebracht, waarschijnlijk stilzwijgend in een ravijn verdwenen zijn.
           
Ondanks het werkelijk gelijkwaardig-zijn van beide opvattingen kun je toch zeggen dat qua volgorde een zekere hiërarchie op zijn plaats is. Als je bereid bent om te zien wát het wezenlijke punt is in zoiets verstrekkends als ‘wijsheid’, kun je waarschijnlijk opmerken dat een onbevooroordeelde beginsituatie onontbeerlijk is. Je zou dit ook ‘leeg’ kunnen noemen, leeg wat betreft een mening over een ander. Zodra je ziet dat in Oosterse Verlichting juist de nadruk wordt gelegd op de aan alles voorafgaande leegte oftewel conceptloosheid, kun je misschien herkennen dat deze nadruk, leegte die nog niet wordt ingevuld door een concept of idee, noodzakelijkerwijs voorafgaat (of vooraf zou moeten gaan) aan ieder oordeel of besluit. Vandaar dat je zou kunnen zeggen dat Oosterse Verlichting voorafgaat aan de Westerse.
            Door het zien van het belang van leegte kunnen bijvoorbeeld religies herkend worden als in oorsprong gebaseerd op Conceptloosheid. Ruzie tussen religies over ‘de oorsprong’ is dan niet meer mogelijk. Immers, ruzies kunnen er alleen maar zijn op grond van concepten, meningen, dogma’s.
            Door eerst (‘vooraf’) het conceptloze te herkennen, kun je met een helderder onderscheidingsvermogen kijken naar de zaken die voor de wereld van belang zijn, die in de meeste gevallen met superioriteit en macht te maken hebben – met ‘indruk maken’.
            Op deze manier geef je het conceptloze (en daardoor Oosterse Verlichting) wel een soort eerste plaats,(11) maar daarna kun je alle tijd en energie besteden aan het ‘zo goed mogelijk beoordelen’ van alles – alles op het gebied van kunst, landsverdediging, zorgverlening, milieu, enzovoort. Het lege, onbevooroordeelde verschaft de beste aanvangshouding om iets te kunnen onderzoeken. De hier voorgestelde volgorde zou een soort antwoord kunnen zijn op het wereldwijde probleem van vooroordelen, en de desastreuze gevolgen ervan, die altijd met eigenbelang te maken hebben. Vooroordeel is altijd gebaseerd op een vorm van ‘weten’, en het conceptloze is juist niet-weten.

Het herkennen van dat wat voorafgaat aan ideeën en concepten kost geen enkele tijd. Dat maakt Oosterse Verlichting zo eenvoudig. Er is geen tijd voor nodig, omdat dit herkennen, wat hier Besef wordt genoemd, nog geen minuut hoeft te duren. Het is onmiddellijk, zodat daarna alle tijd gespendeerd kan worden aan de praktische en eventueel gecompliceerde zaken. Maar die zaken hoeven dan niet meer te worden vertraagd of geblokkeerd door meningen als ‘zo heeft God het voor ons bepaald’ of ‘onze traditie schrijft dit nu eenmaal voor’.
            Het zien van dat wat aan alle denkbeelden voorafgaat is het zien van vrijheid. Dit zien is bevrijding in de ware zin van het woord. Hiermee kun je de wereld als nieuw binnengaan, en je bijdrage eraan leveren. Je rijping in dit zien is een gift, de gift van de volwassen mens, die zonder model is, zonder voorbeeld.(12)


 De universele richting is voorbij ieder model. De mens is niet louter zittend, de binnenwereld in, niet louter in lijden hangend, niet louter zichzelf ontplooiend in de buitenwereld. De richting is niet oosters, niet westers. Dat waarom het gaat, ook als het beslissingen op wereldniveau betreft, is een contact met de uiteindelijke of universele Werkelijkheid, waarop beide invalshoeken mogelijk blijven – de oosterse terug naar nul, naar de bron, voordat een wereld begon, en de westerse zich verder en verder uitstrekkend in miljoenen vormen.
            Werkelijkheid is niet een van beide. Werkelijkheid is ook niet een synthese van deze twee, maar omvat beide in hun eigenheid. Deze planeet is steeds meer één planeet aan het worden, met de mogelijkheid voor ieder mens om de ideeën van waar ook ter wereld serieus te nemen, en mede daardoor het geluk te ervaren gelijk te zijn aan ieder ander.


   1. Met ‘het Oosten’ wordt hier hier in de eerste plaats India, China en Tibet bedoeld: de gebieden waar al eeuwenlang tradities voorkomen die non-dualiteit (Sanskriet advaya, Chinees buer, Tibetaans gnyis-med) als de basis voor verlichting hebben aangereikt. De belangrijkste van deze non-dualistische tradities zijn Advaita Vedanta in India, Chan-boeddhisme in China (later in Japan ‘Zen’ genoemd) en het boeddhistische Dzogchen in Tibet. Non-dualiteit is een term voor de uiteindelijke Werkelijkheid die niet meer met iets anders vergeleken kan worden, die ‘zonder een tweede’ is, en daardoor al het relatieve in zich draagt en er niet door kan worden aangetast.
  2. Genaamd de Vitruvius-man. Marcus Vitruvius Pollio, een tijdgenoot van de gekruisigde Jezus, stelde de ware lichaamsverhoudingen vast.
   3. In het Westen is dit model nu zelfs algemeen erkend geworden, maar dan als huis- en tuinaccessoire, in alle reclamefolders aanwezig.
  4. In dit geval een tekening van de geweldige Engelse tekenaar Robert Beer, naar Tibetaanse richtlijnen.
   5. Dit is de vereniging van respectievelijk leegte en mededogen, shunyata en karuna – hier wordt deze vereniging als Samantabhadri en Samantabhadra afgebeeld, die volgens de Tibetaanse Dzogchen-traditie tezamen de ‘oer-Boeddha’ vormen, onze non-dualistische, niet-verdeelbare oorspronkelijke natuur.
  6. Dit is uiteraard een westerse term voor iets niet-westers, namelijk een poging tot vertalen in het Nederlands (meestal via Engelse vertalingen) van datgene wat in het Sanskriet bodhi heet, in het Chinees onder andere wu, en in het Tibetaans byang-chub.
  7. Ook voor de titel van zijn boek gebruikte Stuurman een vergelijkbare mooie verwoording: De uitvinding van de mensheid (Amsterdam: Bert Bakker, 2009).
   8. Zie bijvoorbeeld A. Jha, The Imprisoned Mind (New Delhi: Ambika, 1980). Jha betoogt hierin terecht dat veel van de stagnatie in India te wijten is aan het ook in wereldse omstandigheden vasthouden aan het beginsel van goeroe en leerling – een beginsel dat gestoeld is op Oosterse Verlichting.
   9. Zie hierover bijvoorbeeld Philip Renard, Het Boek van Besef. Over de werkelijkheid van ‘jezelf’ (Cothen: Juwelenschip, 2014).
  10. Uiteraard moet benadrukt worden dat wat hier ‘Oost’ wordt genoemd, uitsluitend verwijst naar het verlichte ervan. Los daarvan bestaat in het Oosten namelijk juist een totale overvloed aan conceptuele benaderingen.
   11. Dit benoemen als ‘eerste plaats’ behoort wel direct in balans te worden gebracht, zoals bijvoorbeeld door een opmerking van historicus Floris Cohen, waar hij juist een specifieke superioriteit van de Westerse Verlichting benoemt, in zijn De herschepping van de wereld (Amsterdam: Bert Bakker, 2008; p. 144).
   12. Dit schilderij van Ferdinand Hodler uit 1909 toont ‘een mens’, nog zonder specifieke invulling, en zonder een voorbeeld te zijn van iets. 

1 opmerking:

  1. Wat een mooi en verhelderend artikel! En wat een zegen dat er steeds weer woorden worden gevonden die de kern van " het dilemma" raken. Wijsheid is.wat meer dan nodig is. Dank je.

    BeantwoordenVerwijderen