woensdag 3 augustus 2016


Besef van Zelf
Een vertaling van Atma Bodha

            vertaald door Philip Renard

Atma Bodha is een bekend klassiek tekstje van 68 verzen, dat vroeger algemeen werd toegeschreven aan Shankara, de achtste-eeuwse ‘grondlegger’ van de Advaita Vedanta. Deze toeschrijving wordt tegenwoordig door de meeste onderzoekers verworpen. Het zou van een van Shankara’s leerlingen kunnen zijn; het blijft gissen van welke tijd het dateert.
            Voor het begrip ‘non-dualiteit’ gebruikt de schrijver de term advaya, en niet het nu bekendere woord advaita. Omdat dit gebruik van advaya in de latere Advaita Vedanta eigenlijk niet meer voorkwam (het werd wel vaak door boeddhisten gebruikt), zou dit kunnen wijzen op een datering van vóór de tiende eeuw.
            Atma Bodha was de allereerste non-dualistische tekst die in een westerse taal werd vertaald: in 1812 verscheen in Londen een vertaling door John Taylor, onder de titel ‘The Knowledge of Spirit’. Ik heb mijn vertaling gemaakt in 2005, naar een vijftal moderne Engelse vertalingen. Al in 1992 had ik een begin ermee gemaakt, en had er allerlei plannen mee in de richting van een boek-publicatie. Een paar jaar geleden heb ik het een plaats gegeven als hoofdstuk 12 in mijn project Het ontwaren van verschil en het Verschilloze. Maar ik heb meer en meer de indruk dat vrijwel niemand geïnteresseerd is in dit soort klassieke teksten. Dus dat project blijft iets voor de lange baan. Nu toon ik het op Volle Cirkel, gewoon als onderdeel van mijn belangstelling.
            Een blog heeft alleen wel het nadeel dat het niet zo’n goede plek lijkt voor noten, die in dit tekstje eigenlijk nodig zijn. Wat in ieder geval, bij gebrek aan noten, wel moet worden toegelicht is een term die een aantal keren terugkeert. Dat is de term upadhi. In het Engels wordt er meestal zoiets van gemaakt als ‘limiting adjunct’. Ik heb dit een tijdlang gevolgd, en dat werd dan ‘beperkend attribuut’. Later noemde ik het ‘verbijzondering’. Upadhi duidt op het ‘invullen’ van iets dat geheel en al zonder enig kenmerk is, zonder verschil, zonder ‘invulling’. Nirguna Brahman, het Kenmerkloze oftewel Verschilloze, wordt constant van verschillen voorzien. Het ‘verbijzondert’. Ik gebruik in de huidige vertaling het woord ‘invulling’ hiervoor; dat klinkt nog het minst ongewoon in mijn oren.

De schrijver gebruikt in dit geschrift drie verschillende woorden voor hetzelfde essentiële gegeven: bodha, jñana en vidya. Deze termen zijn alledrie te vertalen als ‘Inzicht’, ‘Besef’, en ‘het Kennen zelf’ (en bodha ook nog als ‘Ontwaken’). In feite is dit Inzicht of Besef het hoofdonderwerp van de geschriften van de Advaita Vedanta, zoals in dit geval de titel, Atma Bodha, Besef van Zelf, al aangeeft. Dit inzicht is niet een van onze vele inzichten, maar het diepe ‘in-zien’ in onze ware natuur. Dit in-zien is het realiseren van Dat wat nooit tot object te maken valt, en wat daarom ook nooit kan veranderen. Dit in-zien of kennen heeft dus niets te maken met het kennen van objecten, hoe subtiel die ook mogen zijn (zoals gevoelens, inzichten, conclusies, enzovoort).
            Het is Kennen op zich.
            Het is het kennen van het Zelf (alsof dat een object zou zijn), vanuit het Zelf (alsof het een subject zou zijn). Subject en object blijken dan weggevallen als tweetal.
            Vaak worden jñana en bodha in de klassieke geschriften als uitdrukking gebruikt voor de uiteindelijke realisatie of bevrijding (de term bodhi, met dezelfde wortel als bodha, is de in het Boeddhisme gangbare term voor Verlichting) – in het huidige geschrift worden deze termen ook wel gehanteerd om de weg naar bevrijding aan te geven. Zie wat dit betreft vers 5, waarin sprake is van ‘continu bezig zijn met inzicht’. Dit is een vertaling van jñana-abhyasa. Abhyasa betekent de beoefening van iets, het steeds opnieuw aandacht geven aan iets (het Engelse ‘practising’). Hier wordt gezegd dat jñana op een gegeven moment oplost, maar dat slaat slechts op het ‘beoefenen’ ervan. Het Kennen zelf kan niet verdwijnen, ook al heeft dit natuurlijk geen enkele aanduiding meer nodig. Besef lijkt wel te kunnen oplossen, maar ook daarbij kun je zeggen dat het altijd ‘onderhuids’ beschikbaar blijft, volkomen vanzelfsprekend. De titel is niet alleen Besef van Zelf, maar ook Besef vanzelf.  
                                                     [Zie omtrent dit alles ook Het Boek van Besef]
           

B e s e f  v a n  Z e l f

                  1      
Dit geschrift, Atma Bodha, oftewel ‘Besef van Zelf’, is bedoeld voor degenen die naar bevrijding verlangen (mumukshu’s), die door een sobere levensstijl zijn gezuiverd van negativiteit, en aldus vredig en begeerteloos zijn geworden.

Alleen Besef kan bevrijding schenken

2      
Net zoals vuur het enige middel is om iets aan de kook te brengen, zo is Besef (Bodha) van alle middelen tot bevrijding het enige direct werkzame. Zonder Besef kan bevrijding niet verwezenlijkt worden.

3      
Iets ‘doen’ kan niet leiden tot het verdwijnen van niet-besef (a-vidya), omdat het er niet mee in tegenspraak is. Alleen Besef (Vidya) doet niet-besef (a-vidya) verdwijnen – net zoals alleen licht duisternis doet verdwijnen.

4     
Dat het Zelf (Atman) afgedekt lijkt te zijn door beperkingen, wordt uitsluitend veroorzaakt door niet-besef. Zodra niet-besef is doorzien, blijkt het Zelf geheel vanuit Zichzelf onbeperkt uit te stralen – net zoals de zon wanneer het wolkendek optrekt.

5      
Het zogenaamde individu (jiva) is doordrenkt met niet-besef (a-jñana). Hij kan hiervan gezuiverd worden door steeds opnieuw te trainen in het toelaten van Besef (Jñana). Besef lost daarna [als een van de delen van een tegenstelling] zelf op – net zoals de notenpoeder die gebruikt wordt voor het zuiveren van water, zelf in water oplost.

Door invullingen wordt een wereld op het Absolute geprojecteerd

6     
Het bestaan in deze wereld (samsara), vol van zowel dingen die ons aantrekken als dingen die ons afstoten, is in feite als een droom: de toestand lijkt werkelijk zolang de droom voortduurt, maar zodra je ontwaakt (pra-bodha, ‘tot besef komt’) blijkt hij onwerkelijk te zijn.

7      
Net zoals het zilverachtige parelmoer echt zilver lijkt, zo lijkt de wereld werkelijk te zijn zolang het Absolute (Brahman), het non-dualistische (advaya) fundament van alles, niet herkend wordt.

8      
Net zoals in water luchtbellen opkomen, zo komen in het Allerhoogste (Parama-ishvara), de grondoorzaak en drager van alles, de werelden op, verblijven erin en lossen er ook weer in op. 
 

9      
De totale verscheidenheid van gemanifesteerde dingen wordt geprojecteerd op God, het constant homogene Zelf, dat Zijn is, Bewust-Zijn (Sat-Chit). Het is te vergelijken met de verhouding tussen de vele vormen van gouden sieraden en goud op zich.

10    
God lijkt, net als de alomtegenwoordige ruimte (akasha), in verscheidenheid veranderd te zijn doordat allerlei invullingen (upadhi’s) erop geprojecteerd worden, maar blijkt homogeen (kevala) te zijn zodra deze verdwijnen.

11    
Door aan het Zelf allerlei invullingen (upadhi’s) toe te voegen komen ideeën als ras, afkomst en klasse tot stand – net zoals zuiver water een kleur aanneemt of een smaak krijgt door toevoeging van een kleurstof of smaakstof.

         ‘De drie lichamen’ als voorbeeld van invullingen

12    
Het fysieke lichaam, dat als gevolg van handelingen in het verleden is samengesteld uit de vijf basis-elementen, is de zetel van ervaring, variërend van genot tot pijn.

13    
Het ‘subtiele lichaam’, dat is samengesteld uit de oorspronkelijke subtiele elementen, is het instrument van ervaring. Het bestaat uit de vijf levensenergieën (prana’s), de vijf zintuiglijke vermogens, de vijf handelingsvermogens, het denkvermogen (manas) en het onderscheidingsvermogen (buddhi).

14    
Het ‘causale (karana) lichaam’ is de naam die wel wordt gegeven aan niet-besef (avidya). Het wordt zo genoemd omdat het de veroorzaker is van de invullingen (upadhi’s). Niet-besef heeft geen begin, en kan niet verklaard worden. Laat helemaal tot je doordringen dat het Zelf iets anders is dan deze drie invullingen.

Het onderscheid tussen het Zelf en de invullingen

15    
Net zoals een helder kristal blauw lijkt te zijn als het in aanraking komt met een blauwe doek, zo lijkt het zuivere Zelf de aard te hebben aangenomen van de vijf ‘omhulsels’ (kosha’s), doordat het ermee in contact is gekomen.

16    
Net zoals de rijstkorrel van zijn kaf gescheiden wordt, zo moet je met een helder zicht het zuivere, innerlijke Zelf scheiden van zijn omhulsels.

17    
Hoewel het Zelf altijd overal aanwezig is en alles doordringt, gebeurt de uitstraling ervan niet overal vandaan. Deze uitstraling gebeurt alleen via het onderscheidingsvermogen (buddhi) – net zoals iets alleen weerspiegeld kan worden via een spiegelend oppervlak.

18    
Je moet inzien dat het Zelf verschilt van het lichaam, de zintuigen, het denkvermogen (manas) en het onderscheidingsvermogen (buddhi) – van alles wat tot de ‘oermaterie’ (prakriti) behoort. Het Zelf is continu getuige van hun functioneren, als een koning.

19    
Net zoals de maan lijkt te bewegen wanneer je wolken om haar heen ziet bewegen, zo lijkt voor iemand die het ware onderscheid (viveka) mist, het Zelf actief te zijn terwijl in feite de zintuigen en handelingsinstrumenten actief zijn.

20   
Net zoals mensen in hun doen en laten gedragen worden door het licht van de zon, zo worden het lichaam, de zintuigen, het denken enzovoort bij hun functioneren gedragen door Bewustzijn (Chaitanya), het Zelf.

21    
Net zoals aan het luchtruim wel een blauwe kleur wordt toegeschreven, zo schrijven degenen die het ware onderscheid (viveka) missen, de eigenschappen (guna’s) en activiteiten van lichaam en zintuigen toe aan het Zelf, dat louter Zijn is, louter Bewustzijn (Sat-Chit).

         22
Net zoals de maan die, bij het zien van haar weerspiegeling in bewegend water, ten onrechte beschouwd wordt als zelf bewegend, zo worden de activiteiten van het denken vanwege niet-besef (ajñana) toegeschreven aan het Zelf.

         23
Gehechtheid, begeerte, genot en pijn doen zich alleen voor als het denk- en onderscheidingsvermogen (buddhi) functioneert. Als het denkvermogen niet functioneert, zoals in de diepe slaap, zijn ze afwezig. Zij behoren dus uitsluitend tot het denkvermogen, en niet tot het Zelf.

         24
Net zoals licht onverbrekelijk bij de zon hoort, koelte bij water en hitte bij vuur, zo is de ware natuur van het Zelf constante puurheid, dat wil zeggen Zijn, Bewustzijn en Geluk (Sat-Chit-Ananda).

         25
Kennen, het Bewuste Zijn (Sat-Chit), behoort tot het Zelf; ‘het ik’ behoort tot het denkvermogen. Door het ontbreken van het juiste onderscheid (viveka) worden deze twee met elkaar verward, en ontstaat het idee “ik ken”.

         26
Verandering of activiteit is nooit iets van het Zelf, en Kennen (bodha) is nooit iets van het denk- en onderscheidingsvermogen (buddhi). Het individu (jiva) heeft bij het kennen van alles de misvatting dat hijzelf de kenner en waarnemer is.

         27
Omdat je Jezelf aanziet voor een individu of een ‘ziel’ (jiva), ben je bevangen door angst – net zoals iemand die een touw aanziet voor een slang. Zodra je beseft “Ik ben zelf het Uiteindelijke Zelf (Para-Atman), en niet een individu”, ben je vrij van angst.

         28
Net zoals de belichting van een pot of een ander voorwerp in het donker alleen maar mogelijk is dankzij een lamp, zo bestaat het licht in de zintuigen en het onderscheidingsvermogen uitsluitend doordat het Zelf er licht aan schenkt. Deze instrumenten kunnen omgekeerd het Zelf niet belichten, omdat ze gewaarloos zijn.

         29
Net zoals een lamp geen andere lamp nodig heeft om licht te hebben, zo heeft ook het Zelf, dat Kennen (Bodha) als ware natuur heeft, geen ander ‘kennen’ nodig om Zichzelf te kennen (Sva-bodha). Het Zelf is vanuit Zichzelf (Sva-atma) licht schenkend (prakashana).

         30
Met behulp van de Grote Uitspraak “Het is niet dit en het is niet dat” (neti neti) kun je alle invullingen (upadhi’s) verwerpen. Kom dan tot het Besef (Vidya) dat het individuele zelf (jiva-atman) niet verschillend is van het Uiteindelijke Zelf (Parama-Atman). Dit is het waar de Grote Uitspraken in de Upanishads over gaan.

         ‘Ik’ zoals Ik werkelijk ben
        
         31
Alle zichtbare voorwerpen, zoals lichamen, komen voort uit niet-besef (avidya), en zijn vergankelijk als zeepbellen. Zie dat jij geheel verschillend van dat alles bent. Kom tot het Besef “Ik ben louter het Verschilloze (Brahman).”

         32
“Ik ben iets anders dan het lichaam, en daardoor ben Ik vrij van geboorte, ouderdom, aftakeling en dood. Omdat Ik niet de zintuiglijke vermogens ben, ben Ik niet samengekleefd met zintuiglijke objecten, zoals bijvoorbeeld geluiden.”

         33
“Omdat Ik niet het denken en voelen ben, heb Ik geen begeerte, haat, verdriet of angst. Ook de geschriften melden dat Ik niet het denken en voelen ben, noch de levensenergie (prana); Ik ben louter stralend.”

         34
“Ik ben zonder eigenschappen (guna’s), zonder activiteiten, zonder tijd, zonder concepten, zonder kleefstof, zonder bezoedeling, zonder verandering en zonder vorm. Ik ben altijd al vrij.”

         35
“Ik ben als de ruimte, alomtegenwoordig, zowel binnen als buiten. Ik ben constant hetzelfde, onbeweeglijk, zonder binding met wat ook. Ik ben zuiver, onaantastbaar en onbezoedelbaar.”

         36
“Ik ben waarlijk het zuivere, ene Uiteindelijke Brahman (Para-Brahman): altijd al vrij. Ik ben ononderbroken Geluk, onbegrensd Kennen (Jñana), de non-dualistische (advaya) Waarheid.”

         37
Door voortdurend te trainen in het Besef “Ik ben werkelijk Brahman” worden de opsplitsende geneigdheden van niet-besef (avidya) tenietgedaan – net zoals een ziekte tenietgedaan wordt door een medicijn.

         Aanwijzingen voor de training

         38
Ga ergens zitten waar je alleen bent, en blijf met je aandacht bij Jezelf, als zijnde één en oneindig. Laat hierbij geen ruimte voor andere aandachtspunten, beteugel je zintuigen en laat je begeerten los.

         39
Laat alles wat zichtbaar is geheel en al oplossen in Jezelf. Blijf met je aandacht constant bij Jezelf, en herken dat dit één is en net zo smetteloos als het luchtruim.

         40
Kom, nadat je alles wat vorm en kleur heeft terzijde hebt gelaten, tot het Besef van je Uiteindelijke Wezen (Paramartha). Vertoef in je ‘eigen vorm’ (sva-rupa) als zijnde de volheid van Bewustzijn-en-Geluk (Chit-Ananda).

         41
Doordat je maar één ‘vorm’ hebt, namelijk Bewustzijn-en-Geluk, ken je geen verschil meer tussen de kenner, het kennen en het gekende. Het Uiteindelijke Zelf (Para-Atman) straalt werkelijk vanzelf als Jezelf (Svayam).

         42
Door voortdurend op deze manier te contempleren word je ‘gewreven’ door Jezelf, vergelijkbaar met het gewreven worden van vuurstokken. Hierdoor wordt het vuur van Besef aangestoken dat de brandstof van niet-besef helemaal opbrandt.

         Besef doet niet-besef onmiddellijk verdwijnen

         43
Het Zelf openbaart zichzelf zodra Besef (Bodha) de duisternis van niet-besef verdrijft – net zoals de zon zich openbaart zodra het ochtendgloren de duisternis van de nacht verdrijft.

         44
In feite is het Zelf constant aanwezig, maar vanwege niet-besef wordt het niet als aanwezig ervaren. Zodra niet-besef is tenietgedaan, wordt het Zelf in alle klaarblijkelijkheid aangetroffen – net zoals een verloren gewaande halsketting wordt aangetroffen om je eigen hals.

         45
Net zoals op een boomstronk in de schemering een mens kan worden geprojecteerd, zo wordt bij vergissing ‘individualiteit’ als een denkbeeld geprojecteerd op het Absolute. Zodra de werkelijke natuur van het ‘individu’ herkend wordt, verdwijnt de vergissing.

         46
Besef (Jñana), het ervaren (anubhava) van de ware natuur (svarupa) van de Werkelijkheid (Tattva), maakt onmiddellijk een einde aan niet-besef (a-jñana), dat vervuld is van ideeën als ‘ik’ en ‘mijn’ – net zoals je door een juiste aanwijzing onmiddellijk een verkeerd ingeslagen weg verlaat.

         De bevrijde is het Verschilloze

         47
Hij die tot volledig Inzicht (Vijñana) is gekomen, ziet met zijn ‘Oog van Besef’ (Jñana-chakshu) dat het hele universum werkelijk zijn eigen Zelf (Sva-atman) is, en dat dit Zelf één is in alles.

         48
Dit hele universum is werkelijk het Zelf, alles is het Zelf – er bestaat niets anders. Net zoals je kunt zien dat potten niets anders zijn dan klei, zo ziet de bevrijde dat alles niets anders is dan Zichzelf (Sva-atman).

         49
Degene die Dat kent en losstaat van invullingen en eigenschappen, raakt volledig vervuld van Zijn, Bewustzijn en Geluk (Sat-Chit-Ananda). Hij is een ‘tijdens dit leven bevrijde’ (jivan-mukta) – vergelijkbaar met een larve die een wesp is geworden.

         50
Nadat hij de oceaan van begoocheling is overgestoken en de demonen ‘begeerte’ en ‘haat’ heeft gedood, straalt degene die in vrede verankerd is de vreugde van zijn eigen Zelf uit.

         51
Hij staat los van uiterlijke, tijdelijke genoegens, want hij is al daadloos vervuld van het Geluk van Zichzelf. Binnenin is hij een vanuit Zichzelf stralend licht, als een lamp in een pot.

         52
Hoewel de wijze (muni) nog steeds met allerlei invullingen leeft, staat hij er los van – net zoals het luchtruim niet bepaald wordt door iets wat erin verrijst. En hoewel hij de kenner is van alles, gedraagt hij zich als een onnozele, net zo onbekommerd als de wind.

         53
Bij het oplossen van de invullingen gaat de wijze, zonder nog íets specifieks over te houden, geheel op in het alomvattende Wezen (Vishnu) – net zoals water in water opgaat, ruimte in ruimte en licht in licht.

Dat is Brahman

         54
Wanneer dit ‘bereikt’ is, valt er niets meer te bereiken. Wanneer je dit Geluk (Sukha) beleeft, valt er geen ander genoegen meer te beleven – er valt niets anders te kennen dan dit Kennen (Jñana). Dat is Brahman; kom tot het Besef van Dat.

         55
Als je dit eenmaal gezien hebt, valt er niets meer te zien. Als je dit eenmaal ‘geworden’ bent, word je niets meer, hoef je niet meer ‘opnieuw’ iets te worden. Als je dit eenmaal beseft hebt, valt er verder niets meer te beseffen. Dat is Brahman; kom tot het Besef van Dat.

         56
Het is een volheid. Het is overal: boven en beneden, links en rechts. Het is Zijn, Bewustzijn en Geluk (Sat-Chit-Ananda). Het is non-dualiteit (advaya): één, constant, zonder einde. Dat is Brahman; kom tot het Besef van Dat.

         57
Het is Dat wat overblijft als alles is doorzien wat in de vedantische geschriften als ‘niet-Dat’ wordt beschouwd. Het is non-dualiteit (advaya): één, ononderbroken Geluk. Dat is Brahman; kom tot het Besef van Dat.

         58
Slechts een fractie van dit ononderbroken Geluk wordt genoten door de Schepper en de andere goddelijke wezens. Hun geluk is slechts betrekkelijk, en speelt zich in gradaties af.

         59
Alle objecten zijn in Dat vervat, en alle activiteiten worden door Dat mogelijk gemaakt. Brahman is aanwezig in alles, net zoals boter aanwezig is in melk.

         60
Het is niet subtiel, en ook niet grof; niet lang, niet kort. Het is ongeboren en onvernietigbaar. Het is zonder vorm, kleur, naam of eigenschap (guna). Dat is Brahman; kom tot het Besef van Dat.

         61
Het is dankzij het licht van Dat dat de zon en de andere hemellichamen licht geven; zelf kunnen zij op hun beurt Dat niet belichten. Alles is alleen maar zichtbaar doordat Dat licht schenkt. Dat is Brahman; kom tot het Besef van Dat.

         62
Vanuit Zichzelf (Svayam) stralend doordringt Brahman het hele universum, zowel binnen als buiten – net zoals vuur vanuit zichzelf stralend een ijzeren kogel doordringt en roodgloeiend maakt.

         63
Brahman is verschillend van het universum – en toch bestaat er niets dat iets anders is dan Brahman. Als er toch iets los van Brahman lijkt te bestaan is dit net zo onwerkelijk als een luchtspiegeling.

         64
Alles wat gezien of gehoord wordt is niets anders dan Brahman. Vanuit het Besef van de Werkelijkheid (Tattva-Jñana) kun je zien dat Brahman non-dualiteit (advaya) is: Zijn, Bewustzijn en Geluk (Sat-Chit-Ananda).

         Het Zelf is de ‘Zon van Besef’

         65
Het is alleen het ‘Oog van Besef’ (Jñana-chakshu) dat het alomtegenwoordige Zelf kan zien, het Bewuste Zijn (Sat-Chit). Dit kan niet worden gezien met het oog van niet-besef (ajñana-chakshu) – net zoals de stralende zon niet kan worden gezien door een blinde.

         66
Verhit en verlicht door het ‘Vuur van Besef’, dat wordt aangewakkerd door het ware luisteren en reflecteren, raakt het individu gescheiden van al zijn onzuiverheden, zoals dat bij het verhitten van goud gebeurt. Hierdoor blijft hij net als goud over, vanuit Zichzelf (Svayam) stralend.

         67
Het Zelf, de ‘Zon van Besef die opkomt aan het Firmament van het Hart’, verdrijft werkelijk de duisternis. Als allesdoordringende ondergrond van alles straalt het en schenkt het licht aan alles.

         68
Degene die alle ‘doen’ heeft losgelaten en overal Zichzelf (Sva-atma) tot bedevaartplaats heeft gemaakt, is onafhankelijk van plaats, richting en tijd. Hij is het constante Geluk dat warmte en kou wegneemt en zonder kleefstof is. Hij is alomtegenwoordig en onsterfelijk geworden, het Kennen van alles.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten