Over
twee tegengestelde opvattingen van ‘Verlichting’
en over
de wijsheid die het samenbrengen ervan zou kunnen bieden
‘Uit Nazareth, kan
dáár iets goeds vandaan komen?’
Deze zin werd volgens de overlevering
van het evangelie van Johannes geüit door een zekere Nathanaël, afkomstig uit
Kana, twaalf kilometer van Nazareth verwijderd. De zin kan symbool staan voor
het gegeven dat wij eventueel iets goeds van een ander mens kunnen ontvangen,
en dat wij desondanks op grond van onze indrukken van de plaats van afkomst van
de brenger van dat goede, hem kunnen wantrouwen of minachten. Als wij Johannes
mogen geloven was het wantrouwen van Nathanaël slechts van korte duur – hij
werd leerling van Jezus van Nazareth. Heel anders ziet het eruit als wij dit
gegeven toepassen op de gebruikelijke houding van de westerse mens ten opzichte
van leraren die ‘verlichting’ onderrichten op de manier zoals dat
oorspronkelijk in het Oosten gebeurde.(1)
‘Het Oosten, kan dáár iets goeds
vandaan komen?’
De grote meerderheid van de mensen
in het Westen zal deze vraag nog steeds ontkennend beantwoorden. De meeste
mensen hebben überhaupt geen belangstelling voor zoiets als ‘bevrijding’ of
‘verlichting’, en zeker waar het oosterse verlichting of oosterse
bevrijdingswegen betreft wordt in het algemeen wantrouwend gereageerd, en wordt
de belangstelling van anderen voor dit onderwerp snel onder de afdeling
‘zweverij’ gerangschikt.
Het begrip ‘vooroordeel’, dat een
aanduiding kan zijn voor dit gegeven, wordt door Van Dale’s woordenboek omschreven
als ‘niet op kennis of redenering, maar op neiging, traditie of navolging
berustend oordeel (mening) omtrent iets of iemand; ongegronde mening’. Een
fenomeen als vooroordeel laat goed zien hoe gemakkelijk wij ons laten leiden
door halve informatie, door vage indrukken en ‘van horen zeggen’. Maar het
gaat hier om een diepgaand onderzoek naar de ware aard van het mens-zijn, en
dan zou je toch kunnen zeggen dat het op zijn plaats is als op dit gebied niet
wordt afgegaan op halve informatie. Toch lijkt het of juist hier een ‘op
neiging, traditie of navolging berustend oordeel’ als maatstaf gehanteerd
wordt. Dus zodra iemand zich aandient met de boodschap een diepgaand onderzoek
te hebben verricht wat betreft de ware natuur van de mens, is het gebruikelijk
dat er schouderophalend wordt gereageerd, vanuit de mening ‘dat kennen we al,
die verhalen hebben we vaker gehoord’. Als de leerschool van de genoemde
boodschapper dan bovendien oorspronkelijk uit het Oosten blijkt te komen,
worden vrij snel kwalificaties als ‘vaag’, ‘onpraktisch’ en
‘onwetenschappelijk’ gehanteerd.
Toch gebeurt er ook iets anders. Er is een kleine
hoeveelheid mensen in het Westen, een gestaag groeiende groep, die zich wel
openstelt voor onderricht over ‘verlichting’ zoals dat oorspronkelijk vanuit
het Oosten is aangereikt.
Maar waarom oosters? Waarom zou ik
zo ver weg moeten zoeken – is het ‘wat je van ver haalt is lekker’, een uit
middelmatigheid voortgekomen behoefte om het buitengewone te omarmen en daarmee
indruk te kunnen maken? Waarom zouden de voorbeelden van vader en grootvader,
van onderwijzer, dominee en directeur niet gewoon onze westerse voorbeelden
zijn?
Waarschijnlijk is de voornaamste
oorzaak van het zoeken naar voorbeelden in andere culturen de gespletenheid
van de voorbeelden die in het Westen vanaf de jongste kinderjaren worden
aangereikt. Wat je zag was iets anders dan wat werd verteld dat je zou zien, en
dat tot voorbeeld werd gesteld. Het is de gespletenheid tussen twee modellen,
twee totaal tegenstrijdige (en daardoor
tot ontkenning van het andere leidende) prototypes of archetypes. Deze
twee modellen zijn, teruggebracht tot hun oervorm, het beste uit te drukken
door de volgende tekeningen, visueel verwant en beide daterend van omstreeks
1485:
Het eerste model, een
gravure van Martin Schongauer, laat het westerse religieuze symbool bij
uitstek, de gekruisigde Jezus Christus, zien. Het beeld van de Lijdende Mens,
die zichzelf offert ten dienste van alle anderen. Ecce homo, ‘Zie de
Mens’. God die in de geschiedenis kwam en mens werd, en voor de mens stierf, en
daardoor voorbeeld werd als offer.
Het tweede model, de beroemde
pentekening van Leonardo da Vinci, toont de Ontplooide Mens,(2) of
liever gezegd, de zich ontplooiende, altijd verder reikende, zijn grenzen verkennende
en uitbreidende mens, de nooit voltooide mens. Leonardo is zelf schoolvoorbeeld
van het genie: de uitzonderlijke mens, die de andere mensen scheppend voorgaat.
Was de Schongauer-gravure een van de duizenden schilderkunstige voorbeelden van
één zelfde offer-scène, de Leonardo-tekening is typisch gebaseerd op een uitvinding,
en is dan ook als unieke tekening bekend geworden.
Doordat
de westerse mens beide modellen tegelijkertijd als hoogste goed aangereikt
krijgt, is hij in een dilemma geraakt. De renaissance heeft de mens voor een
deel al zelfstandig gemaakt – maar tegelijkertijd, tijdens het zien dat
de eigen zelfstandigheid tegenover de zelfstandigheid van ‘de anderen’
staat (en uiteindelijk tegenover de Ander), blijft de westerling ook in de ban
van de martelaar en het lijden. Het dilemma is dus: moet ik winnen, en een held
worden, of moet ik juist alles aan de anderen geven, en mezelf op de tweede
plaats stellen?
Tegelijk met het invoeren van het
dilemma heeft de renaissance ook een antwoord erop gegeven, eigenlijk als een
soort poging om een van de twee modellen tot hét model te maken. In de woorden
van Leonardo: “Vanuit een verwarring van vormen wordt de geest aangevuurd tot
nieuwe uitvindingen.” En Pico della Mirandola: “Als vrij en soeverein
kunstenaar moet je als het ware je eigen beeldhouwer zijn en jezelf uitbeelden
in de vorm die je verkiest.” Creativiteit is het westerse antwoord op
het dilemma.
En toch, voor velen (de eerder
genoemde ‘gestaag groeiende groep’ die bereid is dieper te kijken dan de in het
Westen aangereikte modellen) is het duidelijk geworden dat creativiteit, hoe
wonderschoon en vervullend ook als gegeven, niet het uiteindelijke
antwoord is als het gaat om erachter te komen wat de wezenlijke natuur van de
mens is, en wat datgene zou kunnen zijn wat hieruit aan wijsheid zou kunnen
voortvloeien. Vandaar de zoektocht van een aantal mensen via een volledig ander
model.
Een model dat
volledig anders is, en dat bij uitstek symbool is voor de ideale Mens volgens
de verschillende Aziatische bevrijdingswegen, is de zittende en schouwende
mens, het meest bekend geworden in de afbeelding van de Boeddha, de Ontwaakte,
de Verlichte.(3)
Het afgebeelde model,
een Tibetaanse tekening,(4) is net
als de crucifix een van de duizenden variaties op eenzelfde thema, en kan dus
vervangen worden door een Javaanse of Japanse versie. Ook een
niet-boeddhistische tekening van een mediterende Indiër laat uiteindelijk
hetzelfde oerbeeld zien, met als boodschap: de mens dient zich naar binnen
te wenden. Zelfs al zien de plaatjes er soms totaal anders uit, zoals in het
Tibetaans Boeddhisme de afbeeldingen van de vereniging van het vrouwelijke en
het mannelijke,(5)
de richting waarnaar
gewezen wordt is dezelfde. Slechts de vormen verschillen, niet dat waarom het
gaat. Vermoedelijk is gespletenheid zoals wij die in het Westen kennen, in het
Oosten pas binnengedrongen met de komst van de Europeanen.
De richting waarnaar gewezen wordt
in het model van de Ontwaakte is bevrijding uit innerlijke gebondenheid, die
ontstaan is door het idee een afgezonderd individu te zijn, een met het lichaam
samenvallend persoon. Deze bevrijding is niet een toekomstwens, maar
realiseerbaar in dit leven – en al door een aanzienlijk aantal mensen
gerealiseerd, ook in het Westen. Een van de wezenlijke kenmerken van deze
bevrijding is het besef van een aan alles voorafgaand Kennen, dat al ons
waarnemen, denken en voelen mogelijk maakt. Deze bevrijding is door menigeen
ervaren als het diepste en meest waarachtige dat een mens ten deel kan vallen.