Besef
en niet-besef
Middenin de huidige vorm, die een
gedachte kan bevatten, een waarneming of een emotie,
kun je de vraag stellen:
‘Wat maakt dat ik dit als zo werkelijk beleef?’
Als deze vraag echt naar binnen valt,
is er Besef.[1]
Dit is niet een besef van iets,
maar juist een ‘zien dat er niet iets te zien is’.
Een ‘besef van wat besef’ is –
vandaar ‘Besef’ met een hoofdletter.
Het slaat een gat in iedere redenering, in ieder
verschil.
Besef heft zichzelf op.
Besef toont Datgene wat voortdurend
kennen, voelen, meemaken enzovoort schenkt,
en wat zelf niet ‘iets’ is, en zelf geen ‘bestaan’
heeft.
Het Verschilloze.
Als de vraag ‘Wat
maakt dat ik dit als zo werkelijk beleef?’
echt naar binnen valt,
is er geen enkel verschil meer.
Geen verschil is
er om ‘antwoord’ te bieden op deze vraag.
Maar wel kun je
opmerken dat het helemaal ‘jezelf’ is,
volkomen betrouwbaar –
ja, het meest betrouwbare dat je kunt opmerken.
Dat is het
Verschilloze.
Dat ben jij
altijd al.
Je kijkt altijd
al vanuit het Verschilloze,
en verschil wordt direct gezien.
‘Besef’ is
waarschijnlijk de beste term
om dit aan te duiden,
dit herkennen van jezelf als het Verschilloze.
Besef is de
herkenning
dat jij niet verschilt van het Verschilloze,
het Uiteindelijke, het Absolute.
Als er eenmaal
Besef is,
kan opgemerkt worden dat er ook niet-besef kan zijn –
zodra er
verschil is.
Niet-besef is
alles wat niet Besef is,
alles wat niet het Verschilloze is.
Je kunt zeggen
dat Besef en niet-besef
de allereerste dualiteit vormen.
Zodra er
‘verschil’ is, is er Besef en niet-besef.
Besef wijst terug
naar het Verschilloze,
en niet-besef veroorzaakt alle verdere verschillen.
De allereerste
dualiteit wordt ‘beginloos’ genoemd,
want tijd bestaat nog niet.
Tijd ontstaat pas binnen de allereerste dualiteit,
zodra niet-besef iets veroorzaakt.
Niet-besef is
beginloos,
maar veroorzaakt begin.[2]
Nu begint er iets. Verschil begint nu.
Zodra je beseft, is er geen begin te bekennen,
geen tijd, geen verschil.
Dit alles geldt
ook het individu.
In Werkelijkheid
is er geen individu.
Er is slechts het
Verschilloze.
Zodra er ‘verschil’ is, is er Besef en niet-besef, de
eerste dualiteit.
Besef wijst terug
naar het Verschilloze,
en niet-besef veroorzaakt alle verdere verschillen,
met daarbij onmiddellijk het verschil
tussen zich-identificeren-met
en zich-verschillend-achten-van.
Het
‘identificeren-met’ is de eerste kiem van het individu
– meestal nog vaag, ‘onbewust’.
Omdat dit nog
‘onbewust’ gebeurt, kun je dit vergelijken
met de toestand van diepe slaap.
Tijdens de diepe slaap, waar geen enkel verschil
wordt opgemerkt,
is nog geen individu aanwezig,
ook al blijkt na de slaap het individu op te rijzen.
Het is een
mysterie.
Het is volstrekt
ongrijpbaar, deze oorsprong van verschil.
[1]
Zie Philip Renard, Het Boek van Besef, Cothen, 2014; en
Cornelis Verhoeven, Het besef, Baarn,
1991.
[2] Hier moet worden opgemerkt dat het
woord ‘niet-besef’ de vertaling is van de technische term avidya, dat zowel in Vedanta als Boeddhisme hét oergegeven is dat
doorzien moet worden. In beide tradities wordt steeds benadrukt dat avidya beginloos is. Dit is een
wezenlijk punt; zie ook het stukje ‘Oer’. Zeer inlichtend zijn opmerkingen
hierover in de Ch’i-hsin Lun, oftewel
‘The Awakening of Faith’, Hakeda-vertaling (1967), p. 50; en artikel van Whalen
Lai, ‘Suddenly a Thought Rose’ (1980).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten